Luchtfilterfabriek en twee leidinggevenden veroordeeld omdat zij hun medewerkers willens en wetens onbeschermd en onwetend lieten werken met kankerverwekkende stof
/Rechtbank Overijssel 25 februari 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:848
Een luchtfilterfabriek uit Emmen en twee leidinggevenden zijn veroordeeld omdat zij hun medewerkers willens en wetens onbeschermd en onwetend lieten werken met de kankerverwekkende stof formaldehyde.
Ondanks waarschuwingen op bijvoorbeeld een chemiekaart en rapporten over de emissie van deze stof ten behoeve van de milieuvergunning is binnen het bedrijf geen actie ondernomen om de blootstelling in kaart te brengen en maatregelen te nemen om de blootstelling te verminderen.
Hierdoor zijn de werknemers jarenlang onnodig bij het arbeidsproces blootgesteld aan deze gevaarlijke stof. Er zijn geen persoonlijke beschermingsmiddelen ingezet om de werknemers te beschermen en ook is hen geen voorlichting gegeven over het werken met deze gevaarlijke stof. Sterker nog, de meeste werknemers wisten niet dat deze stof vrij kwam bij het arbeidsproces en de werknemers die het wel wisten werd verteld dat het geen kwaad kon. Pas in oktober 2017, na sluiting van de afdeling door de Arbeidsinspectie, zijn de werknemers hierover ingelicht.
Door een arts die als deskundige een rapport heeft geschreven over blootstelling aan deze stof en die daarover aanvullende vragen heeft beantwoord bij de rechter-commissaris is verklaard dat blootstelling aan formaldehyde in ieder geval kan leiden tot neuskanker. Het kan jaren duren voordat deze ziekte zich openbaart.
De rechtbank legt het bedrijf een geldboete op van 200.000 euro. De twee leidinggeven krijgen een voorwaardelijke celstraf van 6 en 9 maanden. Ook moeten ze beiden een taakstraf uitvoeren van 240 uur.
Achtergrond
De Inspectie SZW ontving op 23 mei 2017 een melding van een werkneemster van medeverdacht bedrijf B.V. waarin zij aangaf dat zij tijdens haar werk was blootgesteld aan een groene kleurstof. Door Arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW is deze melding onderzocht.
Op dinsdag 18 juli 2017 is bij medeverdacht bedrijf B.V. een inspectie uitgevoerd met betrekking tot blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Uit deze inspectie kwam naar voren dat werknemers op de productieafdelingen van medeverdacht bedrijf B.V. werden blootgesteld aan diverse gevaarlijke stoffen, waaronder chromatint green en formaldehyde.
Op 25 september 2017 is een vervolginspectie uitgevoerd. Door een SHEQ (Safety, health, environment en quality) medewerker werd een meetrapport getoond van oktober 2010 met betrekking tot blootstelling aan formaldehyde. In oktober 2017 zijn vervolgens meerdere meetrapporten overgelegd uit de periode 2008 tot en met 2017 met betrekking tot blootstelling aan formaldehyde.
Formaldehyde staat sinds 1 januari 2016 als kankerverwekkend geregistreerd. Daarvoor was de stof als verdacht kankerverwekkend geregistreerd.
Vanwege het onvoldoende nemen van maatregelen zijn op 18 oktober 2017 de werkzaamheden op de glasafdeling van medeverdacht bedrijf B.V. door de Inspectie SZW stilgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Op de glasafdeling van medeverdacht bedrijf B.V. werd filterdoek vervaardigd. Bij het vervaardigingsproces werd lijm met formaldehyde toegepast.
Getuige 1 heeft over het werkproces het volgende verklaard:
“Op deze afdeling werden brokken glas gesmolten in een oven en liep vervolgens vloeibaar glas door een plaat met gaten, net als bij een douchekop. Vervolgens werden de glasdraden om een trommel gewikkeld met toevoeging van lijm. Deze lijm, ureum met formaldehyde, werd kant en klaar aangeleverd door de leverancier en opgeslagen in vaten. medeverdacht bedrijf B.V. kocht 20.000 liter lijm per 2 weken en deze lijm werd opgeslagen in tanks. We hadden 4 tanks. Ik weet niet hoe groot de opslagcapaciteit bedroeg. De ureum met Formaldehyde werd met een spuitkop over de trommel op de glasdraden gespoten en in hetzelfde proces was een spuitkop actief die de kleurstof chromatint green op de glasdraden spoot. Tijdens dat proces verdampt de Formaldehyde in de lucht op de arbeidsplaats spinning. De glasdraden werden vervolgens net als garen om een klosje op de trommel gewikkeld. Daarna werden de glasdraden door de lijm aan elkaar verlijmd. Op een gegeven moment zat een mat, met aan elkaar verlijmde glasdraden, om de trommel heen gewikkeld en werd deze horizontaal in breedte doorgesneden. Dat was het proces van de spinning en het product wat daaruit ontstond, was een mat van glasdraden. Deze matten gingen naar het processtap 'pulling', waar de matten uit elkaar werden getrokken. Op het moment dat de matten uit elkaar werden getrokken, namen de matten toe in volume met als resultaat een deken van glas(vezel). De glasdeken werd machinaal door een oven gevoerd en vervolgens op rollen van ongeveer 100 meter opgerold. Tijdens het proces pulling kwam Formaldehyde vrij op de arbeidsplaats gedurende het verwarmen in de oven maar ook tijdens het proces pullen, dus trekken.”
De stof formaldehyde betreft een organische verbinding die wordt gevormd tijdens natuurlijke processen. Deze stof wordt veel in water opgelost en daarna in allerlei producten in een brede toepassing gebruikt. De belangrijkste eigenschap van formaldehyde is het polymeriseren. Dit is het proces waarbij moleculen met elkaar worden verbonden tot lange, sterke ketens. Het wordt toegepast om materiaal te versterken. Formaldehyde is een vloeistof die onder verdamping verandert in een gas.
De rechtbank stelt in het algemeen vast dat formaldehyde een gevaarlijke stof is. De stof is onder de Europese regelgeving aanvankelijk gekwalificeerd als een Zeer Zorgwekkende Stof. Dit betekent dat het gebruik van de stof in alle gevallen als een groot risico wordt aangemerkt voor de gebruiker en de omgeving. Per 1 januari 2016 is de nieuwe classificatie van formaldehyde als carcinogeen (kankerverwekkend) officieel van kracht.
Op 29 juli 2010 heeft bedrijf 1 een rapport uitgebracht met betrekking tot formaldehydemetingen op de werkplekken van medeverdacht bedrijf B.V. Bij dit rapport is als bijlage 3 de Chemiekaart Formaldehyde gevoegd. Uit de afbeeldingen en de tekst op deze Chemiekaart kan worden afgeleid dat formaldehyde een gevaarlijke, giftige stof is. De rechtbank stelt vast dat deze Chemiekaart derhalve reeds voorafgaand aan de ten laste gelegde periode aan medeverdacht bedrijf B.V. is verstrekt.
Verdachte wordt verweten dat hij als feitelijk leidinggevende werknemers op de betreffende afdeling van medeverdacht bedrijf B.V. arbeid heeft laten verrichten, bij welk arbeidsproces formaldehyde (bevattende lijm) werd toegepast, terwijl niet was voldaan aan negen bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet respectievelijk het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl daardoor, naar medeverdacht bedrijf B.V. wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers ontstond of te verwachten was.
De vraag is of de afzonderlijke onderdelen van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en of vastgesteld kan worden dat in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet is gehandeld.
De rechtbank zal eerst de afzonderlijke onderdelen van de tenlastelegging beoordelen en vervolgens beoordelen of artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet is overtreden.
Het voeren van beleid, gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers
In de tenlastelegging wordt in het eerste onderdeel het verwijt gemaakt dat in de periode van januari 2013 tot en met 18 oktober 2017 op de genoemde afdeling geen beleid is gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden inzake alle met de arbeid verbonden aspecten met betrekking tot de toepassing van formaldehyde (bevattende lijm) bij het vervaardigen van filterdoek op de genoemde afdeling, zodat daarbij geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en gezondheid van de werknemers.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 3, eerste lid aanhef en onder a van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit artikel vormt een leidraad om de algemene zorgplicht van de werkgever te concretiseren in beleid en maatregelen. Bij de uitwerking hiervan dient afstemming plaats te vinden met de werknemers. In ieder geval moeten die maatregelen worden getroffen die door vakdeskundigen in brede kring worden aanvaard als toepasbaar in de praktijk.
De verdediging heeft bepleit dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard, onder meer omdat medeverdacht bedrijf B.V. in de tenlastegelegde periode arbobeleid had in de vorm van ISO en OHSAS certificering.
De rechtbank stelt vast dat medeverdacht bedrijf B.V. een groot, professioneel, internationaal opererend bedrijf betreft. Van een dergelijk bedrijf mag worden verwacht, wanneer gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, dat specifiek beleid wordt gevoerd, gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten voor het werken met die stof.
Uit het dossier blijkt dat onderzoek is verricht naar de Risico Inventarisatie en - Evaluatie (RIE) bij medeverdacht bedrijf B.V. Er zijn meerdere RIE’s onderzocht en bij die onderzoeken zijn bevindingen gerapporteerd rond het voeren van beleid gericht op het werken met gevaarlijke stoffen.
Dat over het beleid ten aanzien van het werken met de gevaarlijke stof geen afstemming is geweest met de werknemers leidt de rechtbank onder meer af uit de verklaring van getuige slachtoffer 2.
De rechtbank is op basis van deze bewijsmiddelen van oordeel dat het beleid ten aanzien van het werken met de gevaarlijke stof formaldehyde niet is uitgewerkt. Er is geen grenswaarde vastgesteld en de mogelijke blootstelling is niet ingeschat.
Er is daarmee onvoldoende specifiek beleid gevoerd, gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten voor het werken met formaldehyde. De ISO en OHSAS certificering nemen dit gebrek niet weg.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Bijstand door deskundige werknemers
In het tweede en derde onderdeel van de tenlastelegging worden de verwijten gemaakt dat medeverdacht bedrijf B.V. heeft nagelaten in de periode van januari 2013 tot en met 18 oktober 2017 bij het vervaardigen van filterdoek, waarbij formaldehyde (bevattende lijm) werd toegepast, zich te laten bijstaan door deskundige werknemers, alsmede dat de werknemers over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting beschikten en zodanig in aantal aanwezig waren dat zij die bijstand naar behoren konden verlenen.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 13, eerste en vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals die van toepassing waren in het grootste gedeelte van de ten laste gelegde periode.
De deskundige werknemers uit deze bepaling worden ook wel ‘preventiemedewerkers’ genoemd. Als de werkgever binnen het bedrijf onvoldoende mogelijkheden heeft om de bijstand op arboterrein helemaal door eigen personeel te laten uitvoeren, dan mag hij daarnaast ook deskundige personen van buiten inhuren. Hierdoor ontstaat alsdan een combinatie van deskundige werknemers en deskundige personen van buiten het bedrijf. Alleen als het voor de werkgever onmogelijk is om de bijstand door eigen personeel, dus door deskundige werknemers, te laten uitvoeren, mag hij de deskundige bijstand volledig laten verrichten door deskundige personen van buiten het bedrijf in te huren. Dit kunnen al dan niet gecertificeerde externe adviseurs zijn. Er mag van worden uitgegaan dat alleen in zeer bijzondere situaties - louter - een beroep op externe deskundige personen kan worden gedaan. Bijvoorbeeld als het gaat om werkzaamheden die alleen incidenteel in een bedrijf plaatsvinden of aan het doorvoeren van wijzigingen in de technische organisatie. De vraag of er mogelijkheden zijn om de bijstand intern te organiseren en dus of er deskundige werknemers kunnen worden aangewezen, hangt - mede - af van de deskundigheid die van de aan te wijzen werknemers wordt verlangd.
De deskundige werknemers en deskundige personen moeten in ieder geval de volgende taken uitvoeren:
1. het verlenen van medewerking aan het verrichten en opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie;
2. het uitvoeren van arbeidsbeschermende maatregelen of daaraan medewerking verlenen.
Het vierde lid van artikel 13 van de Arbeidsomstandighedenwet is open geformuleerd, omdat de deskundigheid, ervaring, uitrusting en dergelijke, die nodig zijn om de taken goed te kunnen uitvoeren nu eenmaal van bedrijf tot bedrijf verschillen. Zo is voor een bedrijf met een eenduidig en eenvoudig arbeidsproces waarbij de arboproblematiek tot slechts enkele zaken beperkt blijft, de zorg voor de arbeidsomstandigheden van een geheel andere orde dan voor een bedrijf in de chemische procesindustrie waarin de arboproblematiek zeer divers en complex is. Voor ieder bedrijf moet de juiste deskundigheid, ervaring, uitrusting en dergelijke beschikbaar zijn. Hierbij gaat het om het zogenoemde zorg-op-maatprincipe.
De verdediging heeft ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging aangevoerd dat SHEQ managers waren aangesteld en dat uit het dossier niet blijkt dat zij onvoldoende deskundig of ervaren waren.
Uit het dossier blijkt dat uit de onderzoeken van de Inspectie SZW van medio 2017 en de contacten daarbij met de vertegenwoordigers van medeverdacht bedrijf B.V., waaronder de SHEQ Manager, is gebleken dat de kennis met betrekking tot het gebruik en de blootstelling van gevaarlijke stoffen minimaal was. Het ontbrak aan inzicht dat er werd gewerkt met een gevaarlijke stof. De bestaande regelgeving vanuit de Arbeidsomstandighedenwet was zo goed als niet bekend.
Vorenstaande wordt bevestigd in de verklaringen van de SHEQ managers die als getuige zijn gehoord.
Ook in dit geval speelt bij de beoordeling een rol dat medeverdacht bedrijf B.V. een groot, professioneel, internationaal opererend bedrijf betreft. Van een dergelijk bedrijf mag, zoals hiervoor uiteengezet, worden verwacht dat deskundige werknemers binnen het bedrijf worden aangesteld en dat zij voldoende in aantal en ervaring aanwezig zijn tijdens het arbeidsproces.
De rechtbank stelt op basis van de genoemde bewijsmiddelen vast dat de SHEQ-medewerkers onvoldoende deskundig waren. Ze hadden onvoldoende kennis van de gevaarlijke stof formaldehyde, alleen al doordat zij zich er niet van bewust waren dat er met deze stof werd gewerkt, laat staan welke risico’s dat met zich mee kon brengen.
Inhuur van externe deskundigen lag niet voor de hand, gelet op de grootte van het bedrijf en de intensiteit waarmee met de gevaarlijke stof werd gewerkt. De afdeling draaide non-stop gedurende de ten laste gelegde periode, waardoor ervoor had moeten worden zorggedragen dat continu deskundige medewerkers aanwezig waren die de risico’s konden analyseren en arbeidsbeschermende maatregelen konden nemen.
Dit is nagelaten, zodat deze onderdelen van de tenlastelegging ook wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Voorkoming of minimalisering van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen en bescherming van werknemers bij (eventuele) blootstelling.
In het vierde onderdeel van de tenlastelegging, welk onderdeel gebaseerd is op artikel 4.1b, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is ten laste gelegd dat in de periode van januari 2013 tot en met 18 oktober 2017 in de gevallen dat werknemers blootgesteld werden of konden worden aan gevaarlijke stoffen, te weten formaldehyde (bevattende lijm), is nagelaten te zorgen voor doeltreffende bescherming.
De rechtbank stelt vast dat in het eerste lid van artikel 4.1b van het Arbeidsomstandighedenbesluit de norm is neergelegd dat de werkgever de zorgplicht heeft om de gezondheid en veiligheid van de werknemers doeltreffend te beschermen bij blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Aan deze norm wordt in ieder geval voldaan door de maatregelen te nemen zoals omschreven in het tweede lid, maar ook anderszins kan aan deze zorgplicht worden voldaan.
Ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging heeft de verdediging aangevoerd dat de RIE van 2014 geen onderdeel uitmaakt van het dossier en dat de RIE van 2017 niet als bewijsmiddel kan wordt gebezigd.
Daarnaast is in het vijfde onderdeel van de tenlastelegging het verwijt gemaakt dat in diezelfde periode is nagelaten dat bij het vervaardigen van filterdoek blootstelling aan de gevaarlijke stof formaldehyde (bevattende lijm) werd voorkomen of geminimaliseerd door gebruik te maken van adequate arbeidsmiddelen en de mate en duur van blootstelling te minimaliseren.
Ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging heeft de verdediging aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, omdat sprake is van een contradictie en anders dient verdachte vrijgesproken te worden.
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de dagvaarding geldig is. Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op art. 4.1c eerste lid, aanhef en onder b en e van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Deze bepaling is als volgt geformuleerd:
In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt, in het kader van artikel 3 van de wet, de blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen voorkomen of geminimaliseerd door:
b. gebruik te maken van adequate arbeidsmiddelen;
e. de mate en duur van de blootstelling te minimaliseren.
Bedoeld is in ieder geval ten laste te leggen dat nagelaten is gebruik te maken van adequate arbeidsmiddelen en de mate en duur van (eventuele) blootstelling te minimaliseren. Het was de verdediging voldoende duidelijk dat verdachte zich daartegen kon verweren, nu dat verweer ook daadwerkelijk is gevoerd.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld werd er in het arbeidsproces gewerkt met een gevaarlijke stof en de werknemers konden dus bij het arbeidsproces blootgesteld worden aan deze gevaarlijke stof.
De rechtbank is van oordeel dat medeverdacht bedrijf B.V. als werkgever de zorgplicht had om de gezondheid en veiligheid van de werknemers doeltreffend te beschermen bij blootstelling aan deze gevaarlijke stof en dat die blootstelling geminimaliseerd had moeten worden.
Verschillende medewerkers hebben verklaard dat nauwelijks persoonlijke beschermingsmiddelen werden gedragen.
In het zesde onderdeel van de tenlastelegging is het verwijt gemaakt dat in diezelfde periode, terwijl uit de resultaten van de beoordeling bleek dat er gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers bestond, is nagelaten doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de werknemers konden worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, te weten formaldehyde (bevattende lijm).
Dit onderdeel is gebaseerd op artikel 4.4, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit waarin is bepaald dat voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, doeltreffende maatregelen moeten worden genomen.
In artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is omschreven dat in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, indien werknemers worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, de aard, de mate en de duur van die blootstelling moet worden beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen.
Om de gezondheid van de werknemers op adequate wijze te kunnen beschermen tegen de gevaren die aan stoffen zijn verbonden, is het noodzakelijk relevante gegevens beschikbaar te hebben. Zonder inzicht in de factoren die de gezondheid van de werknemers bedreigen, kan door de werkgever geen daarop toegesneden arbeidsbeschermend beleid worden gevoerd.
Uit het dossier kan evenwel, zoals hiervoor ook al vastgesteld, niet worden afgeleid dat dergelijk onderzoek naar de gevaarlijke stof formaldehyde is verricht door medeverdacht bedrijf B.V. Er heeft derhalve geen beoordeling zoals bedoeld in artikel 4.2 plaatsgevonden.
Nu de maatregelen die hadden moeten worden genomen bij blootstelling aan de gevaarlijke stof hadden moeten worden afgestemd op de resultaten van een beoordeling die niet heeft plaatsgevonden, kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend worden bewezen en zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Voorlichting en onderricht
In het zevende onderdeel van de tenlastelegging is ten laste gelegd dat in de periode van januari 2013 tot en met 18 oktober 2017 bij het vervaardigen van filterdoek, waarbij de werknemers blootgesteld konden worden aan gevaarlijke stoffen, te weten formaldehyde (bevattende lijm), is nagelaten voorlichting en onderricht te geven, waarbij ten minste aandacht werd besteed aan de mogelijke gevaren voor de veiligheid en de gezondheid die waren verbonden aan het werken met formaldehyde en de te treffen voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 4.10d, eerste lid aanhef en onder a en d van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De verdediging heeft aangegeven dat de SHEQ manager de aangewezen persoon was om voorlichting te geven.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de hierna te noemen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de werknemers niet hebben geweten dat zij werden blootgesteld aan de gevaarlijke stof formaldehyde en dat zij hierover dan ook geen voorlichting hebben gehad. De werknemers zijn er niet van op de hoogte gebracht dat ze met formaldehyde werkten, wat de effecten daarvan zouden kunnen zijn en hoe zij zichzelf konden beschermen hiertegen.
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het onderdeel dat gebaseerd is op sub a van deze bepaling, omdat ook in dit geval de beoordeling als bedoeld in artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet heeft plaatsgevonden.
Opnemen gegevens kankerverwekkende stoffen in de risico-inventarisatie en -evaluatie
In het achtste onderdeel van de tenlastelegging wordt het verwijt gemaakt dat in de periode van januari 2016 tot en met 18 oktober 2017 is nagelaten de volgende gegevens in de risico-inventarisatie en -evaluatie op te nemen, terwijl bij het vervaardigen van filterdoek werknemers werden of konden worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen, te weten formaldehyde (bevattende lijm of lucht):
de hoeveelheid van die kankerverwekkende stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt;
de soort arbeid die met die kankerverwekkende stof pleegt te worden verricht;
het aantal werknemers dat aan die kankerverwekkende stof pleegt te worden blootgesteld;
de persoonlijke beschermingsmiddelen die worden gebruikt bij die arbeid waarbij werknemers blootgesteld kunnen worden aan die kankerverwekkende stof.
Dit onderdeel is gebaseerd op artikel 4.13 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Sinds 1 januari 2016 is formaldehyde als kankerverwekkend geregistreerd. Uit niets blijkt evenwel dat in 2016 een RIE is uitgevoerd.
In de RIE van 2017 is vermeld, zoals hiervoor overwogen, dat een beoordeling van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen nog niet was uitgevoerd. Het onderwerp kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen met bijbehorende aanvullende registratie gevaarlijke stoffen zijn niet vermeld als mogelijke gezondheidsrisico’s in de RIE.
Ook over het aantal werknemers dat aan de kankerverwekkende stof kan worden blootgesteld en over de persoonlijke beschermingsmiddelen is niets terug te vinden in deze RIE.
Ondanks de actiepunten die dus al genoemd zijn in de RIE van 2014 en het als kankerverwekkend registreren van formaldehyde in 2016 is nagelaten in de ten laste gelegde periode in de RIE de gegevens op te nemen zoals omschreven in de tenlastelegging.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Het nemen van maatregelen bij overschrijding van de grenswaarden
In het negende en laatste onderdeel van de tenlastelegging is ten laste gelegd dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met september 2017 bij overschrijding van de grenswaarde van de kankerverwekkende stof, te weten formaldehyde (bevattende lijm of lucht), is nagelaten onverwijld doeltreffende maatregelen te nemen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 4.16 derde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De verdediging heeft op dit punt aangevoerd dat in ieder geval maatregelen zijn getroffen.
De rechtbank stelt vast dat blootstelling aan formaldehyde in 2017 meerdere malen is gemeten.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de grenswaarde van formaldehyde in de ten laste gelegde periode meermalen in hoge mate is overschreden.
Door verdachte en medeverdachte medeverdachte is verklaard dat er in de periode van 2010 tot 2013 proeven zijn gedaan met formaldehydevrije lijm, maar dat die proeven zijn stopgezet en er niet toe hebben geleid dat met die lijm gewerkt ging worden.
Uit het dossier blijkt niet dat in de ten laste gelegde periode, bijvoorbeeld, deze proeven weer zijn opgepakt of dat andere maatregelen zijn genomen.
De arbeidsinspecteurs hebben op 18 oktober 2017 de werkzaamheden op de glasafdeling stilgelegd, omdat op grond van de bevindingen uit de inspecties en na ontvangst van de meetrapporten vastgesteld was dat niet onverwijld maatregelen waren genomen om de concentratie van formaldehyde terug te brengen tot onder de grenswaarde. Er waren evenmin aanvullende maatregelen genomen om medewerkers te beschermen tegen te hoge concentraties.
Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Opzet
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of ten aanzien van de bewezenverklaarde onderdelen sprake was van opzet.
Zoals hiervoor vastgesteld was in ieder geval vanaf 2010 kenbaar, door de chemiekaart die bij het rapport van bedrijf 1 gevoegd was en de daarna uitgevoerde RIE’s, dat op de glasafdeling werd gewerkt met een gevaarlijke stof, formaldehyde, die bij blootstelling schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid.
Uit het bedrijf 3 rapport blijkt evenwel dat nooit enige actie is ondernomen om die blootstelling in kaart te brengen of te verminderen.
Op de verdeellijst van het rapport van bedrijf 1 zijn de leidinggevenden van de glasafdeling, verdachte en medeverdachte medeverdachte, vermeld.
Beiden hebben verklaard het rapport niet te hebben ontvangen, dan wel niet gelezen te hebben en dat zij niet hebben geweten dat sprake was van blootstelling aan formaldehyde.
Bij de leidinggevenden lag, alleen al gezien de aard van de bedrijfsvoering en de omstandigheid dat intensief met lijm, bevattende een gevaarlijke stof, werd gewerkt, evenwel de taak actief te onderzoeken of de ureum uit de lijm die werd gebruikt, schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid en op zijn minst genomen na te gaan of enige bescherming voor de werknemers noodzakelijk was. Te meer, omdat werknemers hier ook naar vroegen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de verklaringen van getuigen getuige 3 en slachtoffer 2.
Getuige 3 heeft ook verklaard dat hij het betreffende rapport en de andere RIE rapporten heeft aangetroffen in de kast van verdachte.
Bovendien heeft verdachte verklaard dat voor de milieuvergunning meetrapporten moesten worden opgemaakt. Medeverdachte heeft verklaard dat er altijd werd gesproken over ‘ureum’ en niet over ‘formaldehyde’. Hij heeft verklaard dat hij wist dat het team diverse acties had ondernomen voor die stof. Dat er gemeten werd voor de emissie. Hij werd door verdachte op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rond de uitstoot.
Hieruit leidt de rechtbank af dat zowel verdachte als medeverdachte hebben geweten dat er formaldehyde, dan wel een andere gevaarlijke stof in de lucht aanwezig was op de glasafdeling. Zij waren zich hierdoor, op zijn minst, bewust van de aanmerkelijke kans dat sprake was van blootstelling van de werknemers aan deze gevaarlijke stof. Deze kans hebben zij op de koop toegenomen. Hierdoor is sprake van opzettelijk handelen.
Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid
Om tot bewezenverklaring van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet te kunnen komen dient bewezen te worden dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers is ontstaan of te verwachten was.
Dat werknemers daadwerkelijk schade aan de gezondheid hebben opgelopen, dan wel zijn overleden ten gevolge van de blootstelling aan formaldehyde kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
Blijft over de vraag of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten was.
De verdediging heeft aangevoerd dat, gelet op hetgeen de deskundige heeft verklaard, de enkele eventuele overschrijding van een grenswaarde onvoldoende is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring op dit punt.
De rechter-commissaris van deze rechtbank heeft in aanvulling op het deskundigenrapport van 3 augustus 2020 aanvullende vragen gesteld aan de deskundige, dr. ir. P.T.J. Scheepers.
De vraag die nu beantwoord moet worden is of overschrijding van deze normstelling, die de Gezondheidsraad ter bescherming van werknemers heeft afgegeven, samen met de andere bewezenverklaarde onderdelen, die samenvattend opleveren dat de zorgplicht ten aanzien van blootstelling aan deze gevaarlijke, kankerverwekkende stof, is geschonden en de werknemers op geen enkele wijze zijn beschermd tegen blootstelling, leidt tot de vaststelling dat ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers te verwachten is.
Er is onderzoek gedaan naar meerdere ziektes die zouden kunnen optreden na blootstelling aan formaldehyde.
De rechtbank is van oordeel dat, naast hetgeen de deskundige heeft verklaard over het risico op deze ziekte bij blootstelling, het een feit van algemene bekendheid is dat neuskanker een ziekte is die ernstige schade aan de gezondheid teweeg kan brengen.
Nu de wetgever om deze reden aanvankelijk de norm verdacht van het veroorzaken van kanker en uiteindelijk vanaf 1 januari 2016 de norm kankerverwekkend heeft gesteld en medeverdacht bedrijf B.V., die gezien de aard van haar bedrijfsvoering geacht mag worden zich nauwgezet op de hoogte te houden van de gevaren waaraan zij haar werknemers blootstelt, zoals hiervoor bewezenverklaard, in weerwil daarvan opzettelijk jarenlang haar productieproces blindelings heeft voortgezet en daarmee de norm heeft overschreden en geen enkele adequate actie heeft ondernomen om de blootstelling van de werknemers ook maar op enige wijze te verminderen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat medeverdacht bedrijf B.V. op zijn minst naar voortschrijdend inzicht redelijkerwijs moest weten dat ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers te verwachten was.
Toerekening aan medeverdacht bedrijf B.V. als rechtspersoon en feitelijke leidinggeven door verdachte
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan door medeverdacht bedrijf B.V. als rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
In het Drijfmest-arrest stelt de Hoge Raad vast dat de wet geen maatstaven bevat voor de vaststelling van het daderschap van de rechtspersoon en dat uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 51 Wetboek van Strafrecht (Sr.) kan worden afgeleid dat het aan de rechter is overgelaten om invulling te geven aan de eisen waaraan moet zijn voldaan teneinde een rechtspersoon te kunnen aanmerken als dader van een strafbaar feit. Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens de Hoge Raad verder dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
De Hoge Raad heeft een aantal criteria geformuleerd voor aansprakelijkheid. Het hoofdcriterium is dat van de redelijke toerekening. Voor het antwoord op de vraag wanneer toerekening redelijk is, zijn volgens de Hoge Raad geen algemene regels te geven; het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn, indien zich een of meer van de volgende omstandigheden aandient of aandienen:
1. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
2. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
3. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
4. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Daarbij verdient volgens de Hoge Raad opmerking dat laatstbedoelde criteria, die plegen te worden aangeduid als "ijzerdraadcriteria", weliswaar zijn ontwikkeld met het oog op het functionele daderschap van een natuurlijk persoon (dus met het oog op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon voor een gedraging van een andere natuurlijke persoon), maar dat zij in voorkomende gevallen tevens kunnen fungeren als maatstaven voor de toerekening van een gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon. Het uit het IJzerdraad-arrest afkomstige aanvaardingscriterium is in het Drijfmest-arrest verruimd doordat dit nu ook omvat het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd ter voorkoming van de gedraging (punt 4).
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde, gelet op de hiervoor genoemde criteria, redelijkerwijs kan worden toegerekend aan medeverdacht bedrijf B.V. De blootstelling aan de gevaarlijke stof formaldehyde heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Die blootstelling heeft immers plaatsgevonden doordat binnen het normale arbeidsproces op de glasafdeling de grenswaarde is overschreden en er geen maatregelen zijn genomen om de blootstelling te voorkomen of te verminderen. Bovendien is dit nalaten dienstig geweest aan de rechtspersoon, omdat er geen kosten gemaakt hoefden te worden voor beschermende maatregelen, bijvoorbeeld doordat de ureumhoudende lijm niet is vervangen door de alternatieve formaldehydevrije lijm, die veel duurder was.
Nu bewezen is dat de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan, komt de vraag aan bod of verdachte als feitelijk leidinggevende kan worden aangemerkt.
De Hoge Raad heeft bepaald dat feitelijke leidinggeven vaak zal bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich niet bewust was van de aanmerkelijke kans dat werknemers aan een risicovolle situatie werden blootgesteld, gelet op zijn enorme zware belasting binnen medeverdacht bedrijf B.V., de onderkwalificatie voor de functie en privéomstandigheden. Hij heeft die kans ook niet aanvaard, nu zijn vrouw en hijzelf ook op de betreffende afdeling werkten in dezelfde omstandigheden als de andere werknemers.
Verdachte heeft verklaard dat hij in 1995 is begonnen bij medeverdacht bedrijf B.V. en dat hij in de periode van 2013 tot en met 2017 de functie van plantmanager vervulde. Tot 2015 was hij nog meer productiemanager, daarna lag het zwaartepunt meer bij zijn functie als plantmanager. Medeverdachte was zijn direct leidinggevende.
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf 2010 bezig is geweest met het verbeteren van de afzuiging binnen de afdeling en dat proeven zijn gedaan met andere lijm. Zoals hiervoor reeds vastgesteld hebben meerdere medewerkers vragen gesteld aan verdachte over formaldehyde en zijn de formaldehyderapporten aangetroffen in de kast van verdachte.
Binnen de leidinggevende functie die hij bekleedde in het bedrijf was (onder meer) verdachte de aangewezen persoon die kennis had kunnen en moeten nemen van de gevaarlijke stof die vrijkwam bij het arbeidsproces. Hij had vanuit zijn functie de mogelijkheid maatregelen te nemen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen en de andere leidinggevenden hiervan in kennis kunnen en moeten stellen. Hij was zich bewust van de aanmerkelijke kans dat er een gevaarlijke stof in de lucht op de glasafdeling was en heeft door zijn nalaten het gevolg daarvan op de koop toegenomen.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door medeverdacht bedrijf B.V. gepleegde strafbare feit.
Bewezenverklaring
Feitelijke leiding geven aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan.
Strafoplegging
De rechtbank Overijssel legt het bedrijf een geldboete op van 200.000 euro. De twee leidinggeven krijgen een voorwaardelijke celstraf van 6 en 9 maanden. Ook moeten ze beiden een taakstraf uitvoeren van 240 uur.
De rechtbank houdt er anderzijds rekening mee dat inmiddels wel actie is ondernomen binnen het bedrijf. De fabriek is inmiddels gesloten en de werknemers is een aanbod gedaan om in ieder geval een bedrag uitgekeerd te krijgen om de angstschade te compenseren. Daarnaast zijn documenten gedeponeerd bij een notaris die eventueel van belang kunnen zijn bij nog te voeren letselschadeprocedures, zodat die beschikbaar blijven voor de werknemers.
Vorderingen benadeelde partijen
De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen vanwege geleden materiële schade, maar veelal vanwege immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partijen uiteenlopende bedragen zijn gevorderd en ook dat veel benadeelde partijen geen concreet bedrag hebben genoemd.
Bij sommige benadeelde partijen is sprake van lichamelijke klachten, maar de meeste benadeelde partijen geven te kennen dat sprake is van angst voor het ontwikkelen van lichamelijke klachten. Die angst brengt (veel) stress met zich mee.
Sommige benadeelde partijen hebben jarenlang fulltime op de glasafdeling gewerkt, zonder te weten dat zij aan een gevaarlijke stof werden blootgesteld. Andere benadeelde partijen hebben een korte periode op de afdeling gewerkt. Hoe dan ook, alle benadeelde partijen zijn enorm geschrokken van de kennisgeving dat zij zijn blootgesteld aan een kankerverwekkende stof en dat zij dus het risico lopen ernstig ziek te worden.
Hoewel onzeker is of, dan wel welke benadeelde partijen ziek zullen worden, welke lichamelijke klachten zij zullen ontwikkelen en op welke termijn, wilde verdachte in ieder geval een gebaar maken richting de getroffenen. Met een aantal benadeelde partijen is dan ook ondertussen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Zij hebben inmiddels een bedrag uitgekeerd gekregen ter compensatie van de angstschade.
Om de vorderingen toe te kunnen wijzen moeten vele vragen door de rechtbank worden beantwoord, waaronder:
heeft de benadeelde partij in de ten laste gelegde periode op de betreffende afdeling gewerkt?
zo ja, hoe lang en hoe vaak?
is er een concreet bedrag gevorderd en hoe is dit bedrag berekend?
is er een vaststellingsovereenkomst met de benadeelde partij gesloten?
Het beantwoorden van deze en andere vragen en het in de gelegenheid stellen van benadeelde partijen om de vorderingen alsnog te concretiseren, dan wel nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, temeer omdat namens verdachte de vorderingen gemotiveerd zijn betwist. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank ziet evenwel het belang van de benadeelde partijen bij het voeren een (letselschade)procedure bij de burgerlijke rechter. De rechtbank zal om die reden de vorderingen niet afwijzen, maar niet-ontvankelijk verklaren. Hierdoor houden de benadeelde partijen de mogelijkheid de vorderingen voor te leggen aan de burgerlijke rechter.
Lees hier de volledige uitspraak.