Medeplegen opzettelijk onjuiste belastingaangiften doen door voor derden aangiften in te dienen en daarin aftrekposten op te nemen waarvoor geen schriftelijk bewijs is en valsheid in geschrifte
/Gerechtshof Amsterdam 14 november 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5050
De verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting te doen. De verdachte deed dit niet alleen voor zichzelf, maar ook voor derden. De verdachte heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting en in die van derden te hoge of gefingeerde aftrekposten opgenomen, zoals scholingskosten, zorgkosten en kosten voor het levensonderhoud van kinderen. Hierdoor werd teveel belasting terugbetaald. Daarnaast heeft de verdachte ter onderbouwing van zijn eigen aangifte een aantal vervalste facturen of nota’s voorhanden gehad.
De door verdediging gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de zaak van de verdachte niet strafrechtelijk had moeten worden afgedaan. De raadsman heeft aan zijn betoog dat de zaak binnen een fiscaal traject had moeten worden behandeld, de conclusie verbonden dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Gelet op de omvang van de bedragen van de aangiften waarmee de verdachte bemoeienis zou hebben gehad, en de lange looptijd van de procedure dient een eventuele straf gematigd te worden. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van personen voor wie de verdachte aangifte heeft gedaan en die ‘boter op het hoofd’ hadden, er sprake is van rechtsongelijkheid omdat zij niet zijn vervolgd. Tenslotte kan niet worden gesproken van medeplegen bij degenen waarvoor aangifte is gedaan en die van niets wisten.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de zaak met toepassing van de toepasselijke Richtlijnen terecht niet bestuursrechtelijk maar strafrechtelijk is aangevangen. Voorts heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplegen ter zake het onder 1 tenlastegelegde en dat ook hetgeen verder is aangevoerd niet dient te leiden tot enig rechtsgevolg.
De overwegingen van het hof
Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (AAFD)
Het hof overweegt ten aanzien van de keuze – met toepassing van het Protocol AAFD – om de zaak strafrechtelijk af te doen het volgende. Ten tijde van het Tripartiete Overleg in november 2013 was aanmelding voor strafrechtelijke afdoening mogelijk als het fiscale nadeel minder dan € 100.000 bedroeg en als sprake was van een vermoeden van opzet en een of meer aanvullende wegingscriteria daartoe aanleiding gaven. In het geval van de verdachte bestond het vermoeden dat een bestuursrechtelijke boete niet zou kunnen worden verhaald en dat sprake was van een combinatie van een fiscaal delict met één of meer niet fiscale delicten. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is bij de beslissing om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging niet slechts rekening gehouden met de onmogelijkheid van verhaal van een bestuurlijke boete. Aan een tweede criterium, de combinatie van een fiscaal delict met een ander delict (valsheid in geschrift) is in het geval van de verdachte immers eveneens betekenis toegekend. Het verweer wordt daarom verworpen.
Relevante feiten en omstandigheden ten aanzien van de gedane aangiften
Getuige 1 heeft verklaard dat hij geld tekort had en dat hij aan de verdachte heeft gevraagd aangiften te doen. getuige 1 wilde geld terug van de Belastingdienst als hij daar recht op had. De verdachte heeft getuige 1 wel bonnetjes gevraagd in verband met de in te vullen aangiften, maar getuige 1 heeft verklaard dat hij niets had. Volgens getuige 1 heeft de verdachte voor hem een DigiD code aangevraagd en heeft hij zijn rekeningnummer aan de verdachte gegeven. getuige 1 heeft verklaard tegenover de verbalisanten dat hij zijn aangiften niet heeft gezien, dat hij niet wist dat door de verdachte scholingskosten, buitengewone uitgaven en kosten voor levensonderhoud van kinderen zijn vermeld in de aangiften.
Getuige 2 heeft verklaard dat hij weinig geld had en dat de aangiften inkomstenbelasting 2008 tot en met 2011 zijn ingevuld door de verdachte. Volgens getuige 2 is de handtekening op de voorste pagina wel zijn handtekening. getuige 2 denkt niet dat hij bij het invullen van de aangifte aanwezig is geweest. De verdachte zei volgens getuige 2: ‘Geef me dit en dat, dan komt het wel in orde.’ getuige 2 verklaart dat de bedragen voor ziektekosten en studiekosten niet in overleg met hem zijn ingevuld. Als de verdachte klaar was met het invullen van zijn aangifte kreeg getuige 2 bericht en ging hij naar de verdachte om zelf achter de laptop van de verdachte zijn DigiD code in te vullen. De verdachte vroeg volgens getuige 2 geen geld maar de getuige regelde wel eens wat dingetjes voor hem.
Getuige 3 verklaart dat de verdachte bij haar thuis kwam om op zijn laptop haar aangiften in te vullen. De verdachte vroeg haar of zij kosten had gemaakt en hij vroeg om nota’s. De getuige heeft rekeningen laten zien van thuiszorg en het medicijngebruik of tandarts. De overige kosten die in de aangiften zijn opgenomen zijn niet met haar besproken en ze weet niet hoe hij aan de bedragen komt. Zij verklaart dat de verdachte voor haar een DigiD code heeft aangevraagd en dat zij die aan de verdachte heeft gegeven voor het doen van haar aangiften. Ze heeft voor het jaar 2011 een bedrag van € 5.489 teruggekregen van de Belastingdienst en dat aan de verdachte gemeld. De verdachte deelde volgens de getuige mede dat dit te maken had met een bezwaarschrift dat hij had ingediend. De zorgkosten van € 3.200 die in de aangifte 2012 zijn vermeld, kan de getuige niet verklaren.
Getuige 4 heeft verklaard dat de aangiften 2007 tot en met 2012 bij de belastingdienst zijn ingediend door de verdachte, die zich aan hem voorstelde onder de naam getuige 5. De getuige heeft verklaard dat hij alleen zijn handtekening heeft gezet op de handmatig ingediende aangiften.
Verwerping van het verweer van rechtsongelijkheid
Namens de verdediging is aangevoerd dat sprake is van rechtsongelijkheid als degenen voor wie de aangiften door de verdachte zijn ingevuld daar zelf ook schuld aan hadden en niet worden vervolgd. Dit verweer slaagt niet, reeds omdat de rol van de verdachte, die zich heeft voorgedaan als iemand die weet hoe de fiscale wetgeving wordt toegepast, bij het invullen en indienen van diverse onjuiste aangiften, niet op één lijn gesteld kan worden met die van degenen die zijn hulp hebben gevraagd bij het doen van aangiften. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van het Protocol AAFD geldt dat voor de verdachte is voldaan aan de voorwaarden om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Voor de individuele belastingplichtigen geldt dat zij niet voldoen aan de voorwaarden om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Van rechtsongelijkheid is geen sprake.
Verwerping van het verweer dat geen sprake is van medeplegen
Ten aanzien van individuele belastingplichtigen die niet zouden weten dat de verdachte onjuiste aangiften heeft ingediend, stelt de verdediging dat geen sprake is van medeplegen. Het hof overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012 BQ 8596 volgt dat het in een situatie als de onderhavige gaat om het vaststellen van het opzet van de verdachte en niet om dat van zijn mededaders. Uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, gericht is geweest op het doen van onjuiste belastingaangiften. Uit de bewijsvoering hoeft niet te kunnen worden afgeleid dat zijn mededaders, ook indien één van hen de aangifteplichtige was, dit opzet eveneens hadden.
De verdachte heeft in de aangiften van getuige 1, getuige 2, getuige 3 en getuige 4 telkens ten onrechte bedragen vermeld waardoor deze personen geld konden terugkrijgen van de Belastingdienst. Ook als zij geen schriftelijke onderbouwing konden geven voor de kosten voor scholing, medische behandelingen of levensonderhoud van kinderen, voerde de verdachte deze in de aangiften op. De verdachte die rechten heeft gestudeerd en heeft gewerkt als estate-planner wist dat het ten onrechte vermelden van bedragen in aangiften leidt tot het doen van onjuiste aangifte.
De getuige 1 heeft verklaard dat de verdachte wel bonnetjes heeft gevraagd in verband met de in te vullen aangiften, maar dat hij niets had. Getuige 2 heeft verklaard dat de bedragen voor ziektekosten en studiekosten niet in overleg met hem zijn ingevuld. Getuige 3 heeft verklaard dat kosten zijn opgenomen in de aangifte die niet met haar zijn besproken en waarvan ze niet weet waar die vandaan komen. De verdachte heeft door het opnemen van de bedragen in de aangiften zonder na te gaan of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en of ze voor aftrek in aanmerking zouden komen, onjuiste aangiften gedaan. De getuige 6 heeft verklaard dat hij tegen de verdachte heeft gezegd dat hij zijn aangifte eerlijk moest invullen. Met oneerlijk invullen bedoelde de verdachte volgens getuige 6 dat hij extra uitgaven kon invullen zodat getuige 6 meer geld kon terugkrijgen van de Belastingdienst. Nu de verdachte ook in zijn eigen aangiften willens en wetens ten onrechte bedragen heeft ingevuld om belastinggeld terug te krijgen, acht het hof het opzet van de verdachte ook bewezen ten aanzien van de onjuiste aangiften voor anderen.
De medeverdachten, van wie sommigen financiële problemen hadden, hebben verklaard dat zij hun aangiften hebben ondertekend dan wel met behulp van DigiD ingediend of door de verdachte hebben laten indienen. Zij hebben de aangiften ingediend of laten indienen zonder te controleren of de daarin door de verdachte vermelde bedragen overeenkwamen met de werkelijkheid. Enkele getuigen hebben verklaard dat met de verdachte over bepaalde aftrekposten is gesproken en dat zij daar geen bonnen voor hadden en andere getuigen hebben verklaard dat aftrekposten zonder hun medeweten, door de verdachte in de aangifte zijn vermeld. Deze getuigen valt minst genomen het verwijt te maken dat zij de werkzaamheden van de verdachte op geen enkele wijze hebben gecontroleerd terwijl daarvoor wel aanleiding was. Zo heeft getuige 1 verklaard dat ene medeverdachte de verdachte hielp bij het vervalsen van stukken en getuige 2 dat hij de verdachte er wel voor aanzag dat het een beetje natte vingerwerk is geweest. Verdachte is omschreven als een luxe zwerver en getuige getuige 4 heeft verklaard dat hij naar drank stonk.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen de getuigen en de verdachte zodat het medeplegen van het onjuist indienen van belastingaangiften door de verdachte kan worden bewezen.
De verweren van de verdediging worden verworpen.
Bewezenverklaring
- Feit 1: medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
- Feit 2: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
- Feit 3: valsheid in geschrift en gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf van 240 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.