Moet een klant desgevraagd de inhoud van een strafdossier delen met haar bank?

Rechtbank Amsterdam 11 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3066

Een autobedrijf is al 40 jaar klant bij Rabobank. De relatie verslechtert als de FIOD een inval doet in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar btw-fraude en mogelijke betrokkenheid bij witwassen en valsheid in geschrifte bij de export van auto’s. Moet de klant desgevraagd de inhoud van een strafdossier delen met haar bank? Ja, uit hoofde van haar bankrelatie dient Eiseres rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van Rabobank. Dit heeft zij niet gedaan door geen gehoor te geven aan het verzoek om inzage. Terecht heeft Rabobank gesteld dat zij belang heeft bij inzage in het strafdossier van Eiseres om zo haar eigen oordeel te kunnen vormen over de risico’s die voortzetting van de bankrelatie met zich mee zouden brengen. Van Rabobank kan wel worden verlangd dat zij niet op de stoel van de strafrechter gaat zitten en de strafrechtelijke onschuldpresumptie meeweegt in haar onderzoek.

Achtergrond

Eiseres bestaat sinds 1972 en richt zich op de in- en verkoop en het onderhoud van personen- en lichte bedrijfsauto’s. Eiseres heeft veertien werknemers in dienst.

De auto’s die Eiseres inkoopt, worden door haar giraal betaald. Eiseres verkoopt ook voormalige leaseauto’s. Deze worden vooral gekocht door buitenlandse partijen, die de auto’s met contant geld betalen.

Eiseres bankiert al meer dan veertig jaar bij Rabobank. Op de bankrelatie tussen partijen zijn de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) van toepassing.

Op 1 juli 2019 deed de FIOD bij Eiseres en nog drie andere autobedrijven een inval in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar btw-fraude en de mogelijke betrokkenheid bij witwassen en valsheid in geschrifte bij de export van auto’s.

Naar aanleiding daarvan heeft er op 16 juli 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen een delegatie van partijen. Die zelfde dag heeft naam 4 van Rabobank een e-mail gestuurd naar onder meer naam 2 van Eiseres met, voor zover van belang, de volgende inhoud:

“(…) Tevens hebben wij besproken dat de bank op dit moment niet kan uitsluiten dat haar dienstverlening is gebruikt voor de zaken waar (…) blijkens het persbericht van worden verdacht. De bank wenst dergelijke zaken niet te faciliteren en zal derhalve haar dienstverlening voor uw cliënten voor contant betalingsverkeer of betalingsverkeer ten behoeve van de exportactiviteiten niet langer beschikbaar stellen. Indien blijkt dat haar dienstverlening zonder uitdrukkelijke instemming van de bank desondanks wordt gebruikt voor de exportactiviteiten of contant betalingsverkeer (ook indirect) dan is de bank genoodzaakt haar relatie met klanten te heroverwegen. (…)

Voorts is besproken dat ik intern ga sonderen wat de mogelijkheden zijn om contant betalingsverkeer voor bijvoorbeeld olie of servicebeurten te faciliteren door afstortingen beperkt in bedrag en periode. Hierbij heb ik een maximaal bedrag van EUR 5.000 per week genoemd. (…)”.

In een e-mail van 22 juli 2019 van naam 4 aan onder meer naam 2 staat, voor zover van belang, het volgende:

“(…) Contant betalingsverkeer ten behoeve van het garagebedrijf (dus niet voor de handel).

De bank is van mening dat, gelet op de ontwikkelingen, de acceptatie van contanten tot een minimum beperkt moet worden. Aangegeven is echter, dat er behoefte is om een beperkte hoeveelheid contanten te accepteren van met name particuliere (oudere) klanten van het garagebedrijf. De bank is bereid de contante betalingen voor het garagebedrijf voor een bedrag tot maximaal EUR 3.000 per week te verwerken. Indien de specifieke clientèle van uw cliënte aanleiding geeft tot een noodzakelijke verhoging van dit bedrag dan verzoeken wij u ons een gespecificeerde inschatting aan te (laten) leveren (onderbouwd met facturen over een relevante periode) van een passend weekbedrag. Na beoordeling hiervan komen wij daar op terug.

Ten aanzien van contant betalingsverkeer voor de handel is het standpunt van de bank ongewijzigd. De bank zal dit vooralsnog niet faciliteren. (…)”.

Bij brief van 11 september 2019 van haar advocaat heeft Eiseres aan Rabobank, kort samengevat, bericht dat zij in liquiditeitsnood verkeert, doordat zij contante gelden niet meer volledig kan afstorten. In deze brief heeft Eiseres Rabobank verzocht het faciliteren van contant betalingsverkeer te hervatten. Hierop heeft er op 24 september 2019 een bespreking tussen partijen plaatsgevonden. Bij brief van 7 november 2019 van haar advocaat heeft Eiseres antwoord gegeven op door Rabobank gestelde vragen over onder meer het strafrechtelijke onderzoek, de herkomst van contant geld, het beleid van Eiseres met betrekking tot btw, afstorten van contant geld, vaststelling van de identiteit en het adres van de klant en naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Eiseres heeft in deze brief de hoop uitgesproken op zo kort mogelijke termijn weer volledig te mogen afstorten. Bij brief van 27 november 2019 van haar advocaat heeft Rabobank aan Eiseres meegedeeld, kort samengevat, dat op basis van de door Eiseres verstrekte informatie Rabobank tot de voorlopige conclusie is gekomen dat Eiseres niet voldoende maatregelen heeft genomen om te voldoen aan haar eigen Wwft-verplichtingen en om het risico dat zij wordt betrokken bij btw-fraude en/of witwassen voldoende te beperken. Verder heeft Rabobank in deze brief gemeld dat Eiseres een aantal vragen onbeantwoord heeft gelaten, zij daardoor haar cliëntenonderzoek niet kan afronden en heeft Rabobank naar aanleiding van de door Eiseres verstrekte informatie nog nadere vragen gesteld.

Eind november 2019 is Eiseres met het Openbaar Ministerie (OM) tot een oplossing gekomen voor het bij Eiseres aanwezige contant geld, inhoudende dat het OM het strafrechtelijk beslag op € 530.000 giraal geld heeft opgeheven na ontvangst van € 530.000 in contanten. Hiermee was de liquiditeitsnood van Eiseres deels opgelost.

Bij brief van 19 december 2019 van haar advocaat heeft Eiseres gereageerd op de door Rabobank in haar brief van 27 november 2019 gestelde vragen. Bij brief van 10 januari 2020 heeft de advocaat van Rabobank aan Eiseres bericht, kort samengevat, dat Rabobank onvoldoende aanknopingspunten heeft om vast te stellen dat zij contante gelden van Eiseres kan accepteren zonder het risico te lopen betrokken te raken bij witwassen of btw-fraude. Als redenen hiervoor heeft Rabobank genoemd dat op basis van de door Eiseres gegeven antwoorden Rabobank nog steeds niet kan vaststellen dat Eiseres voldoende uitvoering geeft aan haar verplichtingen onder de Wwft en voldoende maatregelen treft om te voorkomen dat zij betrokken is bij btw-fraude, en dat Eiseres verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD. Verder heeft Rabobank aan Eiseres meegedeeld dat de door haar getroffen maatregelen niet zullen worden opgeheven, maar zij wel bereid blijft om met Eiseres in gesprek te gaan.

Bij brief van 14 februari 2020 van haar advocaat heeft Eiseres Rabobank bericht dat zij het niet opportuun achtte om te reageren op de brief van Rabobank van 10 januari 2020. Eiseres meldde in deze brief dat zij haar bedrijfsvoering heeft gewijzigd, in die zin dat zij nauwelijks nog contante betalingen accepteert en buiten de toegestane € 3.000 per week die afkomstig zijn van werkzaamheden uit het automobielbedrijf geen contant geld meer af zal storten bij Rabobank.

Bij brief van 1 mei 2020 van haar advocaat heeft Rabobank aan Eiseres gemeld dat het contante geld dat Eiseres afstort dient voort te komen uit het garagebedrijf, dat biljetten van € 200 en € 500 worden afgestort en het ongebruikelijk is dat daarmee binnen het garagebedrijf wordt afgerekend. Rabobank heeft Eiseres in deze brief om een toelichting gevraagd en tevens nog aanvullende vragen gesteld ten behoeve van haar cliëntenonderzoek. Bij brief van 16 juni 2020 heeft Eiseres geantwoord dat zij ook voor de verkoop van auto’s contant geld ontvangt, in gevallen waarin Rabobank de onmiddellijke girale betaling niet faciliteert en Eiseres aan haar Wwft-verplichtingen kan voldoen. Verder heeft Eiseres in deze brief de overige vragen van Rabobank beantwoord.

Bij brief van 11 september 2020 van haar advocaat heeft Rabobank aan Eiseres verzocht een overzicht te verstrekken van alle contante betalingen die Eiseres per maand, sinds november 2019, heeft ontvangen, uitgesplitst naar herkomst van de gelden uit verkopen van auto’s en uit het garagebedrijf. Tevens heeft Rabobank verzocht om een toelichting te geven op de herkomst van de door Eiseres sinds begin 2020 bij Rabobank afgestorte contante gelden, voorzien van afschriften uit de administratie waaruit blijkt dat deze gelden afkomstig zijn uit het garagebedrijf. Tot slot heeft Rabobank Eiseres verzocht om alle stukken uit het strafdossier aan Rabobank te verstrekken. Bij e-mail van 18 december 2020 van haar advocaat heeft Eiseres aan Rabobank haar kasoverzichten over november 2019 tot en met september 2020 en de daarbij behorende kastellingen gestuurd en meegedeeld geen rechtsgrond te zien voor het verstrekken van afschriften uit het strafdossier.

Bij brief van haar advocaat van 2 februari 2021 heeft Rabobank aan Eiseres meegedeeld dat Eiseres haar verkeerd heeft geïnformeerd daar waar Eiseres in haar brief van 14 februari 2020 heeft gemeld dat zij nauwelijks nog contant geld zou accepteren. In deze brief schrijft Rabobank dat uit de door Eiseres overgelegde kasstaten blijkt dat Eiseres vanaf november 2019 tot en met september 2020 nog ruim € 1,4 miljoen aan contant geld heeft ontvangen, waarvan bijna € 1 miljoen afkomstig uit de verkoop van auto’s naar het buitenland. Verder schrijft Rabobank dat de reacties van Eiseres op informatieverzoeken van Rabobank ontoereikend zijn. Tot slot heeft Rabobank gemeld dat Eiseres een laatste kans krijgt om volledig gehoor te geven aan alle in die brief opgenomen informatieverzoeken van Rabobank, waaronder het verzoek tot het verstrekken van afschriften uit het strafdossier op grond van artikel 2 ABV.

Bij brief van 16 februari 2021 heeft de advocaat van Eiseres aan Rabobank geschreven dat de ontvangsten van contant geld materieel zijn afgenomen, van ruim € 265.000 in november 2019 naar € 73.500 in september 2020 en dat die dalende trend zich daarna heeft voortgezet. Verder zijn in deze brief vragen van Rabobank beantwoord en is aan Rabobank meegedeeld dat het Eiseres niet vrij staat om haar strafdossier met Rabobank te delen en Rabobank daar ook geen rechtens te respecteren belang bij heeft.

Bij brief van 18 maart 2021 van haar advocaat heeft Rabobank de bankrelatie met Eiseres vanwege een vertrouwensbreuk en de aanhoudende belemmering van het cliëntenonderzoek opgezegd per 1 juli 2021. Rabobank heeft de volgende gronden, tezamen en ieder voor zich, aan de opzegging ten grondslag gelegd:

Eiseres heeft zich niet gehouden aan de afspraak met Rabobank over afstorting van contant geld uit het garagebedrijf;

Eiseres heeft Rabobank onjuiste informatie verstrekt;

Eiseres heeft het cliëntenonderzoek van Rabobank belemmerd, onder meer door geen inzage te geven in stukken uit het lopende strafdossier.

Op 31 maart 2021 heeft Eiseres van het OM het eindproces-verbaal en een concept-tenlastelegging ontvangen in haar strafzaak. Uit de concept tenlastelegging volgt dat het OM voornemens is om Eiseres te vervolgen voor btw-fraude (toepassen 0% tarief), meermalen gepleegd, en valsheid in geschrifte, met name vervalste facturen door het vermelden van andere geadresseerden dan de werkelijke kopers, meermalen gepleegd.

Bij brief van 21 april 2021 heeft de advocaat van Eiseres aan Rabobank meegedeeld dat beëindiging van de bankrelatie door Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en aan Rabobank verzocht om de bankrelatie voort te zetten. Verder staat in deze brief dat de verdenking van de FIOD tegenover Eiseres inzake witwassen ongefundeerd blijkt, omdat het OM aan Eiseres heeft gemeld geen vervolging op die grond in te stellen tegen eiseres.

Het geschil

Eiseres vordert samengevat - Rabobank te veroordelen om binnen een werkdag na betekening van dit vonnis over te gaan tot schriftelijke en onvoorwaardelijke intrekking, althans subsidiair tot opschorting, van de beëindiging van de bankrelatie met eiseres, dan wel tot voortzetting van de bankrelatie na 1 juli 2021, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van Rabobank in de proces- en nakosten, beide vermeerderd met rente.

Beoordeling rechtbank

In beginsel is Rabobank bevoegd om op grond van de artikel 35 ABV de bankrelatie op te zeggen. De vraag is of het gebruikmaken door Rabobank van deze contractuele opzeggingsbevoegdheid, gelet op alle omstandigheden van het geval, in strijd is met haar zorgplicht van artikel 2 ABV en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (zie artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek en het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929, ING/De Keijzer). Het is aan Rabobank om haar opzeggingsbevoegdheid voldoende aannemelijk te maken.

Rabobank heeft aan de beëindiging van de bankrelatie drie gronden, tezamen en ieder voor zich, ten grondslag gelegd. Die gronden zullen hieronder worden besproken.

1) Eiseres heeft zich niet gehouden aan de afspraak met Rabobank over afstorting van contanten uit het garagebedrijf

Rabobank stelt hiertoe het volgende. In juli 2019 hebben Rabobank en Eiseres afgesproken dat Eiseres een bedrag van € 3.000 per week aan contanten uit het garagebedrijf mocht afstorten. Rabobank was hiertoe bereid omdat Eiseres had meegedeeld dat er behoefte was aan de zijde van Eiseres om een beperkte hoeveelheid contant geld te accepteren van met name particuliere (oudere) klanten van het garagebedrijf. De afstorting van contanten zag dus slechts op contanten uit het garagebedrijf en niet op contanten uit het automobielbedrijf. Onder inkomsten uit het garagebedrijf verstaat Rabobank de verkoop van olie en andere autotoebehoren en betaling van onderhoudsbeurten aan auto’s. Zo heeft naam 4 het ook verwoord in zijn e-mails (zie 2.5 en 2.6). Op basis van door Eiseres verstrekte informatie is het Rabobank gebleken dat Eiseres in de periode van november 2019 tot en met september 2020 € 24.745 aan contanten heeft ontvangen uit het garagebedrijf. In die zelfde periode heeft zij echter voor een bedrag van € 122.000 aan contant geld afgestort bij Rabobank, verkregen uit de verkoop van auto’s. Van het totaal aan de in die periode afgestorte contanten was maar liefst 80% niet afkomstig uit het garagebedrijf, maar uit de verkoop van auto’s. Eiseres heeft zich dus niet aan de afspraak met Rabobank gehouden, aldus steeds Rabobank.

Eiseres heeft het volgende gesteld. Zij verstaat onder automobielbedrijf al hetgeen te maken heeft met de Nederlandse verkoop en dienstverlening, ter onderscheiding van export. De verdenking van de FIOD had alleen betrekking op export, vandaar deze aanduiding en dit onderscheid. De contante gelden die Eiseres heeft afgestort bij Rabobank waren louter afkomstig uit de Nederlandse verkoop van auto’s, de werkplaats en het magazijn. De verdenking van de FIOD had betrekking op de verkoop van auto’s aan buitenlandse klanten. In dat licht bezien heeft Eiseres de afspraak met Rabobank zo mogen begrijpen dat zij wel contant geld uit de Nederlandse verkoop van auto’s mocht afstorten tot een bedrag van € 3.000 per week. Een mogelijk misverstand is bovendien niet langer relevant, omdat Eiseres sinds september 2020 helemaal geen contant geld meer bij Rabobank afstort.

Geoordeeld wordt als volgt. Naar aanleiding van de inval door de FIOD bij Eiseres is er op 16 juli 2019 een bespreking geweest tussen partijen. In dit gesprek heeft Rabobank aan Eiseres onder meer meegedeeld dat het afstorten van contant geld niet langer mogelijk was. naam 4 van Rabobank heeft dit in een e-mail van die zelfde dag bevestigd en meegedeeld dat hij intern zou overleggen wat de mogelijkheden waren om contant geld voor bijvoorbeeld olie of een servicebeurt toch beperkt af te storten (zie 2.5). Vervolgens heeft naam 4 op 22 juli 2019 aan Eiseres bericht dat vanwege haar behoefte om een beperkte hoeveelheid contant geld te accepteren van met name particuliere (oudere) klanten van het garagebedrijf, Eiseres maximaal € 3.000 per week aan contant geld mocht afstorten. In deze e-mail heeft naam 4 geschreven dat het accepteren van contant geld door Eiseres tot een minimum moet worden beperkt. Gelet op de inhoud van de e-mails van naam 4, mede bezien in het licht van de inval van het FIOD, is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter deze afspraak zo zal uitleggen dat het contante geld dat zij mocht afstorten uitsluitend afkomstig mocht uit garagewerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld servicebeurten en de verkoop van olie en dergelijke en uitdrukkelijk niet uit de verkoop van auto’s, ook niet binnen Nederland.

Rabobank heeft onbetwist aangevoerd dat 80% van door Eiseres afgestorte contante gelden afkomstig was uit de verkoop van auto’s. Dit betekent dat Eiseres zich niet aan haar afspraak met Rabobank heeft gehouden. Dat Eiseres sinds september 2020 geen contant geld meer afstort bij Rabobank doet hier niet aan af. De reden dat het vertrouwen van Rabobank is geschaad is gelegen in het niet nakomen van afspraken door eiseres.

2) Eiseres heeft Rabobank onjuiste informatie verstrekt

Rabobank heeft hiertoe het volgende gesteld. Bij brief van 14 februari 2020 (van haar advocaat) heeft Eiseres (de advocaat van) Rabobank bericht dat Eiseres haar dienstverlening had gewijzigd en nauwelijks nog contante gelden accepteerde en tevens meegedeeld geen contante betalingen bij Rabobank af te zullen storten buiten de wekelijkse € 3.000 afkomstig uit het garagebedrijf. Uit daarna door Eiseres aan Rabobank verstrekte kasoverzichten is gebleken dat Eiseres een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Dat Eiseres nauwelijks nog contante gelden accepteerde is onjuist. In januari 2020 heeft Eiseres € 76.000 aan contant geld ontvangen en in februari 2020 € 118.000. In de periode van maart 2020 tot en met januari 2021 heeft Eiseres ruim € 1,2 miljoen aan contant geld ontvangen en over de gehele periode van november 2019 tot en met januari 2021 zelfs meer dan € 1,8 miljoen. Ook de mededeling in die brief dat Eiseres buiten de wekelijkse € 3.000 afkomstig uit het garagebedrijf geen contant geld bij Rabobank zal afstorten, was onjuist, aldus steeds Rabobank.

Eiseres heeft hier het volgende tegenin gebracht. Zij heeft Rabobank over het verloop van contante ontvangsten niet op het verkeerde spoort gezet. Eiseres heeft Rabobank tot op de euro nauwkeurig, op transactieniveau, geïnformeerd over deze ontvangsten. Eiseres heeft de ontvangst van contant geld majeur afgebouwd. In november 2019 ontving Eiseres nog € 265.000 aan contant geld. Inmiddels liggen de gemiddelde maandelijkse ontvangsten ruim onder de € 100.000 per maand. Ook de mededeling van Eiseres dat zij wekelijks € 3.000 contant geld afkomstig uit het automobielbedrijf afstortte bij Rabobank is niet onjuist, omdat Eiseres daar ook de verkoop van auto’s binnen Nederland onder verstaat, aldus steeds eiseres.

Geoordeeld wordt dat de mededeling van Eiseres dat zij nauwelijks nog contant geld ontving, niet klopte. Weliswaar is de ontvangst van contant geld door Eiseres afgenomen, zoals zij heeft gesteld. Eiseres heeft echter niet betwist dat zij in de door Rabobank genoemde perioden € 1,2 respectievelijk € 1,8 miljoen aan contant geld heeft ontvangen. In de hiervoor genoemde e-mail van 22 juli 2019 (zie 2.6) heeft naam 4 geschreven dat ‘de acceptatie van contanten tot een minimum beperkt moeten worden’. Tegen die achtergrond zijn € 1,2 respectievelijk € 1,8 miljoen dermate hoge bedragen dat de mededeling ‘nauwelijks nog’ niet de lading dekt.

Er wordt geoordeeld dat ook de mededeling van Eiseres dat alleen contant geld afkomstig uit het garage/automobielbedrijf bij Rabobank werd afgestort, onjuist is. Dat dit voortvloeit uit een andere lezing door Eiseres van de gemaakte afspraak, komt voor haar rekening en risico.

3) Eiseres heeft het cliëntenonderzoek van Rabobank belemmerd, onder meer door geen inzage te geven in stukken uit het lopende strafdossier

Rabobank heeft hiertoe het volgende gesteld. Eiseres verschafte op vragen van Rabobank vaak geen, ontoereikende of slechts gedeeltelijke en weinig concrete antwoorden. Rabobank heeft onder meer aan Eiseres gevraagd om afschriften van alle ontvangen en nog te ontvangen stukken uit het strafdossier. De onschuldpresumptie doet aan dit verzoek niet af. Inzicht in deze stukken was voor Rabobank van essentieel belang om zich een eigen oordeel te kunnen vormen over de risico’s op betrokkenheid bij witwassen of ander crimineel handelen. Het stond Eiseres vrij strafrechtelijke stukken waarover zij beschikt en komt te beschikken aan Rabobank te verstrekken. De Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafrechtelijke gegevens (Wjsg) zijn niet op Eiseres van toepassing. De toegang tot stukken uit het strafdossier voor een verdachte wordt niet geregeld door de Wpg of de Wjsg, maar in Titel IIa van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze titel bevat regels over de vorming en de kennisneming van het procesdossier in strafzaken die strekken tot bescherming van de procespartijen in het strafgeding. In Titel IIa Sv is geen geheimhoudingsplicht voor de verdachte opgenomen. Zo nodig had Eiseres persoonsgegevens van haar medewerkers of derden of andere vertrouwelijke gegevens onleesbaar kunnen maken, aldus steeds Rabobank.

Eiseres heeft aangevoerd dat zij alle vragen van Rabobank ten behoeve van haar cliëntenonderzoek steeds uitvoerig en gedocumenteerd heeft beantwoord. Het strafrechtelijk dossier valt onder wettelijke geheimhouding. Stukken uit het strafdossier worden door het OM verschaft ten behoeve van de eventuele verdediging en niet voor andere doeleinden. Artikel 7 leden 1 en 2 Wpg en artikel 3 leden 2-6 Wjsg verzetten zich tegen het verschaffen van strafrechtelijke gegevens aan anderen. Met inachtneming van haar geheimhoudingsplicht heeft Eiseres Rabobank geïnformeerd over de stand van de strafrechtelijke procedure. Van belemmering van het cliëntenonderzoek is dus geen sprake geweest, aldus steeds eiseres.

Het zwaartepunt van de verwijten van Rabobank jegens Eiseres in het kader van het cliëntenonderzoek is gelegen in het feit dat Eiseres geen afschrift van het strafdossier aan Rabobank heeft willen verstrekken. Dit verwijt zal hieronder worden besproken.

De regels over de vorming en de kennisneming van het procesdossier in strafzaken strekken tot bescherming van de procespartijen in het strafgeding, waaronder in de eerste plaats de verdachte. Daarnaast zijn er regels die tot op zekere hoogte aan anderen dan de procespartijen recht geven op inzage in en verstrekking van gegevens uit een strafdossier. Het gaat, voor zover hier van belang, met name om regels die zijn neergelegd in de Wjsg en de Wpg. Deze wetten beogen mede het belang te dienen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Terecht heeft Rabobank aangevoerd dat de Wjsg en de Wpg van toepassing zijn op de verwerking van gegevens door overheidsinstanties met bevoegdheden op het gebied van het strafrecht. Eiseres is geen verwerker onder de Wjsg of Wpg. Deze wetten verzetten zich niet tegen het verschaffen van stukken uit het strafdossier aan Rabobank. Een verplichting om zonder meer geen informatie uit het strafdossier met derden te delen, is in het recht niet te vinden.

Het komt erop neer dat het Eiseres vrijstond om (delen van) het strafdossier ter inzage te geven aan Rabobank. Uit hoofde van haar bankrelatie met Rabobank dient Eiseres rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van Rabobank. Dit heeft zij niet gedaan door geen gehoor te geven aan het verzoek van Rabobank om inzage te geven in het strafdossier. Terecht heeft Rabobank gesteld dat zij belang heeft bij inzage in het strafdossier van Eiseres om zo haar eigen oordeel te kunnen vormen over de risico’s die voortzetting van de bankrelatie met zich mee zouden brengen. Van Rabobank kan wel worden verlangd dat zij niet op de stoel van de strafrechter gaat zitten en de strafrechtelijke onschuldpresumptie meeweegt in haar onderzoek.

Door geen afschrift te verstrekken van het strafdossier, zo nodig deels geanonimiseerd, heeft Eiseres het cliëntenonderzoek van Rabobank belemmerd.

Concept-tenlastelegging

Nadat Rabobank bij brief van 18 maart 2021 de bankrelatie met Eiseres had opgezegd, heeft Eiseres op 31 maart 2021 een concept-tenlastelegging ontvangen van het OM. Het OM is niet voornemens om Eiseres te vervolgen voor witwassen, maar wel voor btw-fraude en valsheid in geschrifte.

Eiseres heeft gesteld dat Rabobank dus geen risico loopt om betrokken te raken bij witwassen. Eiseres is het oneens met de in de concept-tenlastelegging opgenomen verdenkingen en zal zich daartegen verweren. Maar zelfs als de rechter tot het oordeel zou komen dat Eiseres zich hieraan schuldig heeft gemaakt, dan hoeft dit geen consequenties te hebben voor de relatie van Eiseres met Rabobank en het girale verkeer. Eiseres wordt er niet van verdacht dat zij op onjuiste gronden en daarmee ten onrechte fiscaal voordeel uit belastingfraude zou hebben genoten en daarmee uit enig misdrijf afkomstig geld zou hebben ontvangen. Als zij wordt veroordeeld, zal zij alsnog btw moeten afdragen over de ontvangen koopsommen voor de geleverde auto’s, aldus steeds eiseres.

Rabobank heeft aangevoerd dat vervolging van Eiseres door het OM voor btw-fraude en valsheid in geschrifte een zelfstandige grond oplevert voor de beëindiging van de bankrelatie. Het gaat om een verdenking van ernstige misdrijven, die een sterk corrumperend effect hebben en mogelijk wel aan de basis hebben gestaan van witwassen. In haar brief van 21 april 2021 heeft Eiseres alleen meegedeeld dat zij niet vervolgd zal worden voor witwassen. Zij heeft gezwegen over het voornemen van het OM om Eiseres te vervolgen voor btw-fraude en valsheid in geschrifte. Door deze handelswijze heeft Eiseres het vertrouwen van Rabobank nog verder geschaad. In de concept-tenlastelegging heeft Rabobank gelezen dat facturen mogelijk vervalst zijn. Dat zou voor Rabobank aanleiding zijn geweest om nader onderzoek te doen naar die facturen ten behoeve van het cliëntenonderzoek, aldus steeds Rabobank.

Geoordeeld wordt als volgt. De concept-tenlastelegging is zo gespecificeerd dat het voorshands zeer aannemelijk is dat het OM de strafzaak tegen Eiseres gaat voorleggen aan de strafrechter. Of de inhoud van de concept-tenlastelegging een zelfstandige grond vormt voor opzegging van de bankrelatie kan in het midden blijven. Het is kwalijk dat Eiseres in haar brief van 21 april 2021 aan Rabobank alleen heeft meegedeeld dat zij niet zal worden vervolgd voor witwassen. Door te verzwijgen dat het OM wel van plan is om Eiseres te vervolgen voor btw-fraude en valsheid in geschrifte heeft Eiseres het vertrouwen van Rabobank ernstig geschonden.

Beëindiging bankrelatie

Het voorgaande betekent dat het gebruikmaken door Rabobank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid niet in strijd is met haar zorgplicht van artikel 2 ABV noch naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, ook niet door het niet ingaan op het verzoek van Eiseres aan Rabobank om nader met haar te overleggen. Niet aannemelijk is dat de hiervoor beoordeelde gronden voor de opzegging door overleg anders zouden komen te liggen. Evenmin leiden de overige aangevoerde omstandigheden tot een ander oordeel.

Wel wordt in het belang van Eiseres - als het mindere dan het gevorderde - bepaald dat de opzegging van de bankrelatie niet eerder effect zal hebben dan vanaf 15 september 2021. Voor deze korte termijn weegt het belang van Rabobank niet zwaarder, gelet ook op de lange periode dat de huidige situatie al bestaat. Eiseres heeft de gelegenheid intussen een andere bankier te zoeken of een andere oplossing voor de bankrelatie te zoeken. De vordering van Eiseres wordt voor het overige afgewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^