Conclusie AG over meldplicht I&R-systeem

Parket bij de Hoge Raad 25 augustus 2020, ECLI:NL:PHR:2020:731

De verdachte is bij arrest van 27 november 2019 door de economische kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens ‘overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren’ veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 2.000,-, subsidiair dertig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft verder de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis.

Middel

Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Voordat ik overga tot de bespreking van het middel geef ik, naast de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof, kort de in deze zaak relevante regelgeving met betrekking tot de identificatie en registratie van schapen weer (het I&R-systeem).

Het hof heeft een gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:

‘Standpunt verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de registraties wel heeft gedaan maar dat het registratiesysteem niet goed werkte en dat verdachte om die reden de schapen niet kon afvoeren. Het systeem bevatte behoorlijk wat fouten en gebruikersonvriendelijke aspecten. Er waren nauwelijks veiligheidsvoorzieningen die een veehouder waarschuwden als hij een verkeerde invoering deed. In dit geval had het systeem de verkeerde handelingen van verdachte moeten corrigeren door een foutmelding te geven. Doordat dit op het moment van het tenlastegelegde niet mogelijk was, faalt het registratiesysteem en kan verdachte dit in ieder geval niet worden verweten.

Oordeel hof

Het hof vat het verweer op als een bewijsverweer.

Het hof stelt voorop dat het invoeren van de juiste gegevens in het I&R systeem de verantwoordelijkheid is van de schapenhouder. Uit informatie afkomstig uit het I&R systeem blijkt dat door of namens relatienummer 002 (verdachte) op 20 maart 2016 in totaal 1299 dieren zijn afgemeld (afvoerdatum 20-03-2016) met bestemming UBN 003 (Firma A). Het tijdstip van afmelding is 22:35 uur. Op diezelfde dag omstreeks 22:44 uur en later zijn door of namens relatienummer 002 (verdachte) van 1296 schapen/levensnummers de afvoermeIdingen weer ingetrokken. Hierdoor kwamen deze schapen weer op de stallijst van verdachte te staan. De getuige getuige 1 (als medewerker I&R systeem schaap en geit werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO)) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat alleen de houder een afvoermelding kan intrekken. Het hof leidt hieruit af dat verdachte degene is geweest die de afvoermeldingen heeft gedaan, vervolgens weer heeft ingetrokken en niet meer opnieuw heeft ingevoerd. getuige 1 heeft tevens verklaard dat verdachte contact had kunnen opnemen met de RVO om dit te herstellen. Verdachte heeft dit echter niet gedaan, ondanks het feit dat de bewuste schapen niet meer aanwezig waren op zijn bedrijf. Het hof begrijpt dat er bij verdachte geen sprake was van opzet om de gegevens niet naar behoren door te geven. Het hof ziet echter geen grond om verdachte daar geen verwijt van te maken.’

In het kader van de strafmotivering heeft het hof het volgende overwogen:

‘Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Regeling identificatie en registratie van dieren. Op het bedrijf van verdachte waren 83 schapen aanwezig, terwijl op de betreffende stallijst 1121 schapen vermeld stonden. Hij heeft van de afvoer/dood van de 1038 ontbrekende schapen geen melding gedaan aan het I&R systeem. Verdachte heeft hierdoor een regeling overtreden die tot stand is gekomen in het belang van de bestrijding van besmettelijke dierziekten.’

Conclusie AG

Het I&R-systeem schapen en geiten wordt beheerd door de minister (art. 38c, eerste lid, van de Regeling). Ingevolge art. 38d, zevende lid (tot 1 april 2016: zesde lid), van de Regeling stelt de houder van schapen de minister bij de afvoer van een schaap in kennis van (in ieder geval) ‘de gegevens, bedoeld in deel D, onderdeel 2, onder a, b, c en d van de bijlage bij verordening 21/2004, alsmede van de identificatiecode van het dier’. Het gaat bij de desbetreffende in de bijlage bij de verordening bedoelde gegevens om (a) het aantal verplaatste dieren, (b) de identificatiecode van het bedrijf van vertrek, (c) de datum van vertrek en (d) de identificatiecode van het bedrijf van bestemming.7 De kennisgeving geschiedt ingevolge art. 38d, achtste lid (tot 1 april 2016: zevende lid), van de Regeling binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de afvoer van de schapen heeft plaatsgevonden.

De houder kan een kennisgeving herstellen of intrekken (art. 38g, eerste lid). Zowel de kennisgeving zelf (art. 38f, eerste lid) als het verzoek tot herstel of intrekking daarvan (art. 38g, tweede lid) geschiedt ‘met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld’. Tot 1 juli 2014 geschiedde de kennisgeving of het herstel daarvan ingevolge art. 38f en 38g van de Regeling via het ‘voice response systeem’ of ‘elektronisch’. Met de nieuwe terminologie is geen wijziging van de bestaande praktijk beoogd. Met ingang van 1 juli 2014 is tevens de zojuist genoemde mogelijkheid tot intrekking van een kennisgeving in de Regeling opgenomen. Die wijziging van art. 38g van de Regeling ‘maakt duidelijk dat een kennisgeving niet alleen kan worden hersteld, maar ook kan worden ingetrokken’.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in het I&R-systeem op 20 maart 2016 om 22:35 uur in totaal 1299 dieren heeft afgemeld (afvoerdatum 20 maart 2016), dat hij diezelfde dag, omstreeks 22:44 uur en later, van 1296 schapen/levensnummers de afvoermeIdingen heeft ingetrokken, waardoor deze schapen weer op de stallijst van de verdachte kwamen te staan, en dat hij de afvoermeldingen vervolgens niet opnieuw heeft ingevoerd. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de verdachte contact had kunnen opnemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om een en ander te herstellen, maar dat hij dit niet heeft gedaan, ondanks het feit dat de bewuste schapen niet meer aanwezig waren op zijn bedrijf. Op 20 juni 2016 waren er bij een controle circa 83 schapen aanwezig, terwijl op de stallijst 1121 schapen waren geregistreerd.

De steller van het middel voert aan dat het hof voorbij is gegaan aan de tot het bewijs gebezigde verklaring van getuige 1, voor zover inhoudend dat de verdachte op 20 maart 2016 een behoorlijk aantal meldingen heeft ingetrokken. Om meldingen te kunnen intrekken, moeten de meldingen eerst zijn gedaan, aldus de steller van het middel. Uit de verklaring van getuige 1 zou daarom volgen dat de verdachte de desbetreffende gegevens wel heeft gemeld. Bij gebrek aan andersluidende feiten zou bovendien moeten worden aangenomen dat de verdachte de gegevens volledig, juist, onverwijld en naar waarheid heeft gemeld.

Deze klacht berust kennelijk op de opvatting dat, indien een melding in het I&R-systeem wordt gedaan en deze vervolgens wordt ingetrokken, niet kan worden gezegd dat die melding niet is gedaan. En dat daarom de bewezenverklaring, voor zover inhoudend dat ‘van de afvoer/dood van de ontbrekende schapen nog geen melding was gedaan aan het I&R systeem’, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.

Het hof heeft de op art. 43 van de Regeling toegesneden tenlastelegging kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus uitgelegd dat de verdachte daarin wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 21 juni 2016 niet heeft voldaan aan de meldplicht die ingevolge art. 43 jo. art. 38d, zesde en zevende lid (vanaf 1 april 2016: zevende en achtste lid), van de Regeling op hem rustte. In de bewijsvoering ligt voorts als niet onbegrijpelijke vaststelling van het hof besloten dat de verdachte, nadat hij op 20 maart 2016 met betrekking tot 1299 afgevoerde schapen een kennisgeving als bedoeld in art. 38d, zesde lid (oud), van de Regeling had gedaan, even later die kennisgeving met betrekking tot 1296 van die schapen heeft ingetrokken op de voet van art. 38g, eerste lid, van de Regeling.

Naar het mij voorkomt dient de Regeling aldus te worden verstaan dat, wanneer een afvoermelding wordt ingetrokken op de voet van art. 38g, eerste lid, van de Regeling, vanaf het moment van de intrekking niet meer kan worden gesproken van een afvoermelding als bedoeld in art. 38d, zevende lid, van de Regeling. Ik neem hierbij in aanmerking dat de Regeling een onderscheid maakt tussen het herstellen en het intrekken van een melding. Intrekken impliceert dat de melding ongedaan wordt gemaakt. Daarmee is in overeenstemming dat het hof heeft vastgesteld dat de desbetreffende schapen door de intrekking weer op de stallijst van de verdachte kwamen te staan en dat de verdachte de afvoermeldingen niet opnieuw heeft ingevoerd.

De kennelijk aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat, indien eenmaal een afvoermelding in het I&R-systeem is gedaan, daarmee is voldaan aan de in art. 43 van de Regeling bedoelde meldplicht, ook indien de melding nadien is ingetrokken, vindt geen steun in het recht. Die opvatting verhoudt zich niet met het samenstel van verplichtingen dat in het bijzonder in de artikelen 38d, 38f en 38g van de Regeling is neergelegd. Zij is ook niet te verenigen met de ratio van de verplichting tot het melden van de aan- en afvoer van schapen en geiten. Ik wijs er hierbij op dat de toelichting op de wijziging van de Regeling met ingang van 1 januari 2010 onder meer inhoudt dat Verordening (EG) nr. 21/2004 een snelle en accurate tracering van schapen en geiten beoogt te bewerkstelligen en dat het I&R-systeem slechts een sluitend systeem kan zijn wanneer door middel van individuele registratie altijd bekend is welke dieren op een bedrijf aanwezig zijn.

Uit het voorgaande volgt dat het hof het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden. Uit de bewijsmiddelen kan namelijk worden afgeleid dat de verdachte op 20 maart 2016 weliswaar 1299 schapen heeft afgemeld, maar dat hij diezelfde dag met betrekking tot 1296 afgevoerde schapen de afvoermelding heeft ingetrokken. En dat op 20 juni 2016 ongeveer 83 schapen aanwezig waren terwijl op de stallijst van de verdachte 1121 schapen waren geregistreerd. Dat brengt mee dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om als degene die ingevolge de Regeling gegevens moet melden, dit volledig, juist en naar waarheid te doen. Hij diende de minister (na de eerdere intrekking van de afvoermelding) in kennis te stellen van de afvoer (binnen zeven dagen vanaf de dag na de dag waarop deze heeft plaatsgevonden) van de 1038 schapen die wel op zijn stallijst vermeld stonden maar niet op zijn bedrijf aanwezig waren, door een melding in het I&R-systeem.

Ik merk hierbij op dat het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het opzettelijk handelen en aldus van het impliciet primair tenlastegelegde misdrijf. Voor zover de steller van het middel bedoelt te betogen dat bij de verdachte geen opzet heeft bestaan op, kort gezegd, het niet voldoen aan de op hem rustende meldplicht, behoeft de schriftuur daarom geen bespreking. In de toelichting op het middel, dat niet klaagt over een ontoereikend gemotiveerde verwerping van een gevoerd verweer, valt geen (duidelijke) klacht te ontwaren over het oordeel van het hof dat er geen grond is om de verdachte geen verwijt te maken van het niet naar behoren doorgeven van de gegevens. Ten overvloede merk ik op dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is.

De steller van het middel klaagt ten slotte dat onbegrijpelijk is waarop het hof zijn vaststelling heeft gebaseerd dat ‘(u)it informatie afkomstig uit het l&R systeem blijkt dat door of namens relatienummer 002 (verdachte) op 20 maart 2016 in totaal 1299 dieren zijn afgemeld (afvoerdatum 20-03-2016).’ Die klacht faalt omdat die vaststelling is ontleend aan bewijsmiddel 3.

Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^