OM niet-ontvankelijk gelet op inhoud en tijdstip van aangifte en klacht(termijn)
/Gerechtshof Den Haag 16 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2606
Het hof stelt vast dat aangeefster op 1 augustus 2015 aangifte heeft gedaan van de belaging door de verdachte, gepleegd in de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 juli 2015. Op 3 augustus 2015 is klacht gedaan. Het hof gaat er op grond van de inhoud van de desbetreffende klacht van uit dat het gaat om een mondelinge klacht die in persoon is gedaan door de aangeefster. De raadsman van aangeefster heeft dit overigens ook ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd. In zoverre kleeft er – anders dan door de raadsman van verdachte is betoogd – geen gebrek aan de ingediende klacht.
Naar aanleiding van de klacht is door de politie een onderzoek ingesteld naar de verdachte, waarbij niet alleen de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 juli 2015 is onderzocht, maar waarbij het onderzoek zich tevens heeft gericht op verdachtes gedrag in de periode voorafgaand aan 1 januari 2013 en, als gevolg van aanvullende aangiften, in de periode na 19 juli 2015.
Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een dagvaarding van de verdachte – en aldus een daad van vervolging – ter zake van belaging gepleegd in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 januari 2016.
Artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat vervolging van belaging niet plaatsvindt dan op klacht van hem of haar tegen wie het misdrijf is begaan. Met de verdediging constateert het hof dat een klacht van aangeefster ontbreekt voor de ten laste gelegde belaging in de periode van 1 juli 2012 tot 1 januari 2013. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting daarnaast niet zonder meer dat de belagingshandelingen zijn voortgezet in de periode van omstreeks medio 2013 tot begin 2015. Deze periode is van belang gelet op hetgeen in artikel 66, eerste lid, Sr is bepaald over de termijn waarbinnen een klacht dient te worden ingediend, te weten gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Er is daarom naar het oordeel van het hof ook geen rechtsgeldige klacht ten aanzien van het overige deel van de periode gelegen voor 1 januari 2015.
Derhalve zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van de ten laste gelegde periode van 1 juli 2012 tot 1 januari 2015.
Lees hier de volledige uitspraak.