Onder zich hebben van producten van dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten

Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1312

De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van drie jaren wegens

  1. Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid aanhef en onder a, van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd

  2. poging tot: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op vrijstelling ter preparatie zoals opgenomen in artikel 3.18 leden 1 en 2 van de Regeling Natuurbescherming.

Beoordeling Hoge Raad

De Nota van Toelichting bij de Regeling verwijst naar de Nota van Toelichting bij het Besluit Natuurbescherming.

Als na het begaan van het feit de delictsomschrijving – in voor de verdachte gunstige zin – is gewijzigd, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen en het vervallen van strafbaarstellingen, is artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing als die wetswijziging een gevolg is van een verandering van inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit. Voor regels van sanctierecht, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels over de sanctieoplegging kunnen betreffen, geldt dat een sinds het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang – en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever over de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten – moet worden toegepast, wanneer en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt. (Vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878.)

Ten tijde van het bewezenverklaarde golden de Flora- en Faunawet en het Besluit prepareren van dieren. Ten tijde van de berechting in hoger beroep waren de Wet natuurbescherming en de Regeling in werking getreden. Het cassatiemiddel neemt tot uitgangspunt dat het hof toepassing had moeten geven aan artikel 3.18 van de Regeling. Dat uitgangspunt is niet juist. Dat de voorschriften over het straffeloos onder zich kunnen hebben van een dode vogel ter preparatie op praktische gronden zijn gemoderniseerd, brengt immers niet met zich dat sprake is van een gewijzigd inzicht over de strafwaardigheid van al voor de wijziging begane feiten.

Het cassatiemiddel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^