Onderzoek Sputnik: veroordelingen voor niet-ambtelijke omkoping in vastgoedsector

Rechtbank Rotterdam 24 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:11617

Onderzoek Sputnik richt zich op niet-ambtelijke omkoping, oplichting en valsheid in geschrift die heeft plaatsgevonden in de vastgoedsector. De hoofdverdachte in deze zaak, die wordt veroordeeld tot een gevagenisstraf van 2 jaar, heeft jarenlang kickbacks ontvangen in ruil voor onderhoudsopdrachten aan vastgoed van een investeringsmaatschappij. De rechtbank gaat onder meer in op het begrip lasthebber als bedoeld in art. 328ter Sr. De vordering benadeelde partij wordt toegewezen ter hoogte van de ontvangen kickbacks.

De verdachte heeft zich als medebeheerder van de vastgoedportefeuille van een Duits vastgoedbedrijf door diverse aannemers laten omkopen voor een totaalbedrag van in ieder geval €687.117, hij heeft feitelijke leiding gegeven aan valsheid in geschrift door de bedrijfsadministratie van twee van zijn vennootschappen vals op te maken, hij heeft een vennootschap voor wie hij werkte opgelicht voor minimaal €117.000 en hij heeft samen met een aannemer een medewerker van de vennootschap voor wie de vastgoedportefeuille werd beheerd omgekocht door hem een Volkswagen Tiguan en een traplift te schenken.

Al deze feiten hingen samen met een omvangrijk fraudecomplex: de verdachte was medebeheerder van een vastgoedportefeuille en uit dien hoofde was hij op de hoogte van haar budgetten voor onderhoud van de panden in de portefeuille. Hij zorgde ervoor dat aannemers hun offertes op het desbetreffende budget afstemden door hun offertes te verhogen tot het bedrag van het budget, maar ook dat de offertes onderling werden afgestemd zodat van tevoren duidelijk was welke aannemer de opdracht kreeg. De (aanvullende) winst die daardoor werd gegenereerd werd verdeeld tussen de aannemers en de verdachte, doordat de verdachte via zijn vennootschappen zogenaamde kickbacks factureerde. Op die facturen vermeldde hij dat zijn vennootschap ‘projectmanagement’ zou hebben verricht, terwijl er feitelijk geen werkzaamheden waren gedaan. Die facturen zijn dus vals, en zo ook de bedrijfsadministratie waarin hij ze opnam.

De verdachte was de spin in het web van het hierboven omschreven fraudecomplex: hij initieerde de fraude, was daar dus ook van het begin tot het einde bij betrokken en heeft het meeste geld opgestreken van alle deelnemers. Aan zijn strafbare handelen is pas een einde gekomen na zijn vertrek bij de vennootschap voor wie hij de beheerswerkzaamheden uitvoerde.

Met zijn handelwijze heeft de verdachte het vastgoedbedrijf in wiens opdracht werd gewerkt voor een bedrag van ruim €800.000 benadeeld. 

Achtergrond

De verdachte is in de periode 2011 tot en met 2015 als partner, aandeelhouder en/of directeur opeenvolgend verbonden geweest aan een drietal bedrijven. Dit zijn:

  • naam bedrijf 1

  • naam bedrijf 2

  • naam bedrijf 3

Hij is belast geweest met het managen van het onderhoud van vastgoed in Nederland in eigendom van het Duitse investeringsfonds naam investeringsfonds. Hij heeft alleen of met anderen steekpenningen aangenomen van bedrijven om hen onderhoudsopdrachten aan vastgoed van Naam investeringsfonds in Nederland te gunnen (feit 1 op de tenlastelegging). Om te verhullen dat de betalingen die hij ontving steekpenningen waren, heeft hij alleen of met anderen vanuit een tweetal van zijn bedrijven, Naam medeverdachte rechtspersoon 1 en Naam medeverdachte rechtspersoon 2 valse facturen over projectmanagement en managementvergoedingen gestuurd aan de eerdergenoemde bedrijven. Hij heeft alleen of met anderen deze facturen opgenomen in de administratie van Naam medeverdachte rechtspersoon 1 en van Naam medeverdachte rechtspersoon 2, die daarmee valselijk werden opgemaakt (feiten 2 en 3 op de tenlastelegging). Hij heeft, alleen of met anderen, aldus naam investeringsfonds, naam bedrijf 2 en naam bedrijf 1 opgelicht (feit 4 op de tenlastelegging). Tenslotte heeft hij, alleen of met anderen, persoon A, die voor Naam investeringsfonds verantwoordelijk was voor het beheer van de vastgoedportefeuille van Naam investeringsfonds in Nederland, omgekocht (feit 5 op de tenlastelegging).

Feit 1: niet-ambtelijke omkoping

Last

De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte handelde ter uitvoering van een last. Ten laste is gelegd dat de verdachte als partner, directeur of aandeelhouder lasthebber was. Een aandeelhouder is geen lasthebber, een partner ook niet en er is geen bewijs dat de verdachte directeur was.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Lastgeving is op grond van artikel 7:414 Burgerlijk Wetboek de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de lastgever, verbindt voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten. Volgens de Hoge Raad (HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:572) blijkt uit de wetsgeschiedenis dat lastgeving in de zin van artikel 328ter Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) daartoe echter niet is beperkt. Ook handelingen bij de uitvoering van de opdracht vallen onder omstandigheden onder lastgeving als bedoeld in artikel 328ter Sr. Zo houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de rijkswet van 22 juni 2001 tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II, Stb. 2001, 315, onder meer het volgende in:

“In artikel 328ter (Sr-oud/de rechtbank) ligt aldus een algemene (wettelijke) plicht besloten om telkens binnen de onderneming of in het kader van de uitvoering van een opdracht (curs. de rechtbank) openheid te betrachten waar het gaat om gelden of voordelen die worden aangeboden tijdens de uitoefening van een functie. Wanneer nu in strijd met deze openheid wordt gehandeld of wanneer verwacht wordt (door de aanbieder van de gelden) dat deze openheid niet wordt betracht, ontstaat strafbaarheid” (Tweede kamer, 2000-2001, 27 509 (R 1671), nr. 3, p. 16).

Uit deze wetsgeschiedenis valt af te leiden dat steeds als, kortgezegd, giften in het kader van de uitvoering van een opdracht, in strijd met de openheid die verwacht mag worden, niet aan de opdrachtgever worden gemeld, er sprake is van niet-ambtelijke omkoping. Dit geldt uiteraard niet als het gaat om relatiegeschenken van een geringe waarde.

Voor zover hier van belang luidt de tenlastelegging, dat de verdachte: anders dan als ambtenaar, namelijk

  • als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan naam bedrijf 1 en/of

  • als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan naam bedrijf 2 en/of

  • als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan naam bedrijf 3,

in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van Naam investeringsfonds …

Dat de verdachte handelde als partner/aandeelhouder/directeur is een verfeitelijking van de wettelijke term “anders dan als ambtenaar”. Het onderdeel “in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van Naam investeringsfonds ” beschrijft de verhouding tussen enerzijds de lastgever, naam investeringsfonds, en anderzijds de lasthebber, de verdachte, die namens de genoemde bedrijven verantwoordelijk is voor het managen van het technisch vastgoedbeheer van naam investeringsfonds. Essentieel in de tenlastelegging is dus dat de verdachte, verbonden aan die bedrijven, verantwoordelijk was voor het technisch beheer. In welke hoedanigheid hij dat deed, is van ondergeschikt belang.

Het vastgoedbeheer van Naam investeringsfonds werd geregeld in een beheerscontract. Dit contract werd eind 2007 gesloten tussen Naam investeringsfonds (opdrachtgever) en Naam medeverdachte rechtspersoon 1 (opdrachtnemer) (doc. 004; dossier, p. 918 Nederlandse vertaling). Het beheerscontract met Naam investeringsfonds ging eerst over op naam bedrijf 2 en daarna op naam bedrijf 3. Hoewel in de overeenkomst staat dat de opdrachtnemer verantwoordelijk is voor het reguliere toezicht, blijkt, anders dan de verdachte in zijn laatste woord mogelijk heeft willen zeggen, dat de beheersovereenkomst ook betrekking heeft op projecten. Het gaat immers om al het onderhouds-, reparatie- en renovatiewerk (dossier, p. 932).

In de Naam medeverdachte rechtspersoon 1 -periode werd de opdracht van Naam investeringsfonds uitgevoerd door naam bedrijf 1. Via Naam medeverdachte rechtspersoon 2 was de verdachte enig aandeelhouder en bestuurder van naam bedrijf 1. In de naam bedrijf 2 - en in de naam bedrijf 3 -periode was de verdachte via Naam medeverdachte rechtspersoon 2 tezamen met anderen bestuurder en eigenaar, eerst met persoon B en persoon C in naam bedrijf 2 en later met hen en anderen, onder wie persoon D, in naam bedrijf 3. Als gezegd noemde hij zichzelf partner en directeur, niet alleen in e-mailberichten maar ook op zijn LinkedIn-pagina (dossier, p. 1649). Hij was steeds belast met de vastgoedportefeuille van naam investeringsfonds, anders gezegd met het managen van al het onderhouds-, reparatie- en renovatiewerk aan het vastgoed in de portefeuille van naam investeringsfonds.

De opdracht van Naam investeringsfonds werd dus daadwerkelijk uitgevoerd door en onder verantwoordelijkheid van de verdachte, die tevens (middellijk) bestuurder en (mede)eigenaar was van de rechtspersonen die formeel de opdrachtnemer waren. Daarmee heeft de verdachte als lasthebber in de zin van artikel 328ter Sr te gelden. Daaraan doet niet af dat de verdachte Naam investeringsfonds niet in rechte kon binden, omdat dat geen voorwaarde is voor het zijn van opdrachtnemer in de hier bedoelde zin. Daaraan doet evenmin af dat de rechtspersonen formeel ook opdrachtnemer waren. Nergens is bepaald dat een last slechts aan één (rechts)persoon kan worden gegeven.

Vragen en aannemen van giften van Naam medeverdachte rechtspersoon 4, Naam medeverdachte rechtspersoon 5 en Naam medeverdachte rechtspersoon 6

Volgens de tenlastelegging zijn (kort gezegd) giften en belofte aan de verdachte gedaan door:·       -

  • Naam medeverdachte rechtspersoon 4 (hierna: Naam medeverdachte rechtspersoon 4), het bedrijf van de medeverdachte Naam medeverdachte 1 ;

  • Naam medeverdachte rechtspersoon 5 B.V, (hierna: Naam medeverdachte rechtspersoon 5), het bedrijf waarbinnen de medeverdachte Naam medeverdachte 2 werkte aan vastgoed van Naam investeringsfonds ;

  • Naam medeverdachte rechtspersoon 6 (hierna: Naam medeverdachte rechtspersoon 6), het bedrijf van de medeverdachte Naam medeverdachte 3.

Niet ter discussie staat dat Naam medeverdachte rechtspersoon 1 facturen voor projectmanagement heeft gestuurd naar Naam medeverdachte rechtspersoon 4 (Naam medeverdachte 1), Naam medeverdachte rechtspersoon 5 (Naam medeverdachte 2) en Naam medeverdachte rechtspersoon 6 (Naam medeverdachte 3).

De raadsman heeft echter betwist dat de verdachte degene is die de betalingen van die facturen heeft gevraagd of aangenomen, zoals is tenlastegelegd. Dat is namelijk door Naam medeverdachte rechtspersoon 1 gedaan.

De rechtbank verwerpt dit verweer.

Als gezegd is Naam medeverdachte rechtspersoon 1 volledig eigendom van Naam medeverdachte rechtspersoon 2 dat op zijn beurt weer volledig eigendom is van de verdachte. De verdachte is degene die de facturen daadwerkelijk heeft verstuurd en ook degene die als uiteindelijk begunstigde de bankrekeningen beheerde waarop de betalingen binnen kwamen. Op grond hiervan wordt bewezen geacht dat de verdachte door het sturen van de facturen om de betalingen daarvan heeft gevraagd en deze betalingen (uiteindelijk) ook heeft ontvangen.

De raadsman heeft verder betoogd dat de betalingen geen giften betreffen, omdat de verdachte voor de gefactureerde bedragen weldegelijk werkzaamheden heeft verricht. Dat de prijs wellicht hoog was, kan niet aan de rechtmatigheid van de betalingen afdoen. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de verklaring van de medeverdachte Naam medeverdachte 2, inhoudende dat deze de verdachte inhuurde voor advieswerkzaamheden en dat de verdachte die werkzaamheden ook daadwerkelijk heeft verricht. Ook Naam medeverdachte 3 heeft verklaard dat hij de verdachte heeft ingehuurd voor management en advies. Naam medeverdachte 3 heeft verklaard dat hij achteraf beschouwd dat beter niet had kunnen doen, maar dat doet niet af aan zijn verklaring dat hij weldegelijk de verdachte inhuurde. De verklaring van Naam medeverdachte 1 dat alle facturen met “projectmanagement” kickbackfacturen zijn, dient daarentegen met grote terughoudendheid te worden bezien, omdat Naam medeverdachte 1 boos is op de verdachte en zijn gram wil halen.

De rechtbank verwerpt ook dit verweer.

Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte 3 hebben verklaard dat de verdachte met hen afsprak dat zij in de offertes boven op de prijs voor onderhoudswerk of een onderhoudsproject een extra bedrag zouden zetten en dat de verdachte daarvoor facturen zou sturen. Naam medeverdachte 1 heeft verklaard dat de verdachte dit kickbackfacturen noemde. Hij heeft bovendien verklaard dat alle facturen waar projectmanagement op staat vals zijn en dat de verdachte voor deze facturen niets heeft gedaan. Naam medeverdachte 3 heeft verklaard dat hij de inkoopprijs voor Naam medeverdachte rechtspersoon 6 uitrekende en dat de verdachte dan de verkoopprijs (van Naam medeverdachte rechtspersoon 6 aan naam bedrijf 2 of naam bedrijf 3) uitrekende (schriftelijke verklaring Naam medeverdachte 3, p. 2). Wat overbleef werd volgens Naam medeverdachte 3 door twee gedeeld. Een deel ging naar Naam medeverdachte rechtspersoon 1 (bedoeld zal zijn Naam medeverdachte rechtspersoon 1) door middel van een adviesfactuur en een deel naar Naam medeverdachte rechtspersoon 6.

Geconfronteerd met de elf facturen die Naam medeverdachte rechtspersoon 6 aan Naam medeverdachte rechtspersoon 1 heeft betaald voor projectmanagement (zie feit 2), heeft Naam medeverdachte 3 op 21 april 2021 verklaard dat dit de bedragen waren om de winst met de verdachte te verdelen. Adviezen zijn er niet geweest (dossier, p. 702).

Anders dan de raadsman heeft gesteld acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar, nu zij worden ondersteund door e-mailverkeer van de verdachte aan de medeverdachten over het ophogen van offertes. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de verdachte de uren die op de facturen staan ook daadwerkelijk heeft besteed aan advieswerk. De medebestuurders van naam bedrijf 2 en naam bedrijf 3, persoon B en persoon C, hebben verklaard dat de verdachte naast zijn werk bij deze bedrijven geen tijd kan hebben gehad om al die uren aan projecten te besteden.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de op de facturen aan Naam medeverdachte rechtspersoon 4 en Naam medeverdachte rechtspersoon 6 vermelde werkzaamheden niet heeft verricht en dat de betalingen in feite gaan om giften aan de verdachte.

Wat betreft de facturen van Naam medeverdachte rechtspersoon 5 hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van Naam medeverdachte 2 dat de verdachte de uren die hij in 2011 bij Naam medeverdachte rechtspersoon 5 factureerde weldegelijk heeft gewerkt. Naam medeverdachte 2 kan immers niet verklaren wat de verdachte concreet heeft gedaan. Hij heeft geen schriftelijke afspraken overgelegd, geen offertes van of namens de verdachte aan Naam medeverdachte rechtspersoon 5, geen ondertekende opdrachtbevestiging, geen urenstaten van het door de verdachte geleverde werk en geen afrekening van de verdachte aan Naam medeverdachte rechtspersoon 5 (o.a. dossier, p. 1864, p. 1881). Hij heeft verklaard dat de afspraken mondeling gingen en dat de verdachte de uren heus wel gewerkt had. Hij heeft echter ook verklaard dat hij niet wist wat de verdachte voor de gedeclareerde uren had gedaan, bijvoorbeeld over de factuur aan Naam medeverdachte rechtspersoon 5 van 1 december 2011 Project Management: Coördinatie gevelherstel, adres 1 te Utrecht (doc-044):

Wat heeft naam verdachte namens Naam medeverdachte rechtspersoon 1 voor u gedaan bij adres 1 te Utrecht?

Antwoord gehoorde:

“Hij heeft niet gereinigd ofzo. Ik weet niet wat hij gedaan heeft” (dossier, p. 1884).

Daarentegen wist hij volgens zijn verklaring weer wel dat de verdachte “dubbele petten” op had, die van zijn eigen bedrijf en die van naam bedrijf 1 en van naam bedrijf 2 (dossier, p. 1884). Hij heeft dat niet met anderen binnen naam bedrijf 2 besproken (dossier, p. 1883). Hij heeft dus niet gecontroleerd of de verdachte de uren die hij namens Naam medeverdachte rechtspersoon 1 zei te maken, ook daadwerkelijk heeft gemaakt.

Gevoegd bij de verklaring van Naam medeverdachte 1 dat alle facturen voor projectmanagement in werkelijkheid kickbackfacturen zijn, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de op de facturen aan Naam medeverdachte rechtspersoon 5 vermelde werkzaamheden niet heeft verricht en dat de betalingen in feite gaan om giften aan de verdachte.

Vragen aan en aannemen van giften van Naam medeverdachte rechtspersoon 3

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Nu de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd en de raadsman vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank dit oordeel niet verder motiveren.

Aannemen van werkzaamheden of diensten m.b.t. woning of tuin

Anders dan de officier van justitie heeft gerequireerd is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen.

Wat betreft de schoonmaakwerkzaamheden wijst de rechtbank er op dat deze niet zijn ten laste gelegd (zie paragraaf 4).

De rechtbank kan verder niet uitsluiten dat Naam medeverdachte 2 door de echtgenote van de verdachte is betaald voor de werkzaamheden aan de woning van de verdachte (dossier, p. 310). De medeverdachte Naam medeverdachte 2 heeft op de zitting ook de bijbehorende factuur overgelegd, welke door de rechtbank aan het proces-verbaal van de zitting is gehecht.

Wat betreft het in de tenlastelegging bedoelde tuinhuis van de verdachte, kan niet worden vastgesteld dat, zoals gesteld, Naam medeverdachte 2 dit heeft gebouwd, laat staan dat hij dit gratis heeft gedaan.

Omvang van de vragen en giften

Zoals hiervoor is overwogen beschouwt de rechtbank het verzenden van de facturen als het vragen om giften en het betalen van de facturen als het aannemen van die giften. De betalingen die aan de verdachte zijn gedaan, zijn inclusief omzetbelasting. Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat de verdachte de omzetbelasting niet heeft afgedragen of heeft laten afdragen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de verdachte de omzetbelasting op de facturen heeft afgedragen en beschouwt de omzetbelasting niet als (een verzoek om) een gift. Dat betekent dat alleen de betalingen zonder omzetbelasting zijn aan te merken als giften.

Verder is gebleken dat de verdachte aan Naam medeverdachte rechtspersoon 4 (Naam medeverdachte 1) in de periode 2011-2015 ter waarde van €125.250, facturen heeft gestuurd (dossier, p. 136, tot en met factuur 2014-009). In die periode is op die facturen uitbetaald een bedrag van €107.250. De laatste twee facturen zijn uitbetaald in 2015, als het huidige artikel 328ter Sr in werking is getreden. Daarmee valt het vragen van giften ter waarde van €18.000, in de ene ten laste gelegde periode (onder de werking van artikel 328ter Sr-oud) en het ontvangen in de andere (onder de werking van artikel 328ter Sr-nieuw). De tenlastelegging maakt dit onderscheid echter niet en houdt alleen rekening met de ontvangen bedragen. In het voordeel van de verdachte zal de rechtbank wat betreft de betalingen door Naam medeverdachte rechtspersoon 4 (Naam medeverdachte 1) alleen rekening houden met door de verdachte ontvangen bedragen.

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte giften heeft:

  • verkregen van Naam medeverdachte rechtspersoon 4 (Naam medeverdachte 1) in de periode 2011-2015 ter waarde van €107.250 (dossier, p. 136 tot en met de betaling op 28 augustus 2014).

  • verkregen van Naam medeverdachte rechtspersoon 4 (Naam medeverdachte 1) in 2015 ter waarde van €18.000;

  • gevraagd aan en verkregen van Naam medeverdachte rechtspersoon 5 (Naam medeverdachte 2) in 2011 ter waarde van €65.850;

  • gevraagd aan en verkregen van Naam medeverdachte rechtspersoon 6 (Naam medeverdachte 3) in 2012 en in 2014 ter waarde van €491.017.

Feit 2: valselijk opmaken administratie

De facturen aan Naam medeverdachte rechtspersoon 6, Naam medeverdachte rechtspersoon 4 en Naam medeverdachte rechtspersoon 5

Ten laste is gelegd dat de verdachte de bedrijfsadministratie van Naam medeverdachte rechtspersoon 1 valselijk heeft opgemaakt door daarin valse facturen op te nemen gericht aan Naam medeverdachte rechtspersoon 6, Naam medeverdachte rechtspersoon 4, Naam medeverdachte rechtspersoon 5 en Naam medeverdachte rechtspersoon 7. Onder 5.1 heeft de rechtbank reeds overwogen dat de op de facturen van Naam medeverdachte rechtspersoon 1 aan Naam medeverdachte rechtspersoon 6, Naam medeverdachte rechtspersoon 4 en Naam medeverdachte rechtspersoon 5 vermelde werkzaamheden niet zijn verricht. Dat maakt de door Naam medeverdachte rechtspersoon 1 aan Naam medeverdachte rechtspersoon 6, Naam medeverdachte rechtspersoon 4 en Naam medeverdachte rechtspersoon 5 gestuurde facturen vals. Niet ter discussie staat dat deze facturen zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van Naam medeverdachte rechtspersoon 1. Daarmee is die bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt, zoals is ten laste gelegd.

De facturen aan Naam medeverdachte rechtspersoon 7

Uit de bewijsmiddelen blijkt met betrekking tot deze facturen het volgende.

De verdachte heeft op 17 oktober 2011 een e-mail (doc. 88) gestuurd naar Naam medeverdachte 2, met als titel “Voorbeeld opdracht Rochussen” en met als bijlage een bestand, bevattende een offerte van Naam medeverdachte rechtspersoon 7 aan naam bedrijf 1, gedateerd 25 juni 2011. Het is een aanbieding voor projectmanagement voor het kantoorgebouw gelegen aan de adres 2 te Rotterdam voor een bedrag van €120.000, zonder omzetbelasting (doc. 89). Precies dezelfde offerte, maar dan op briefpapier van Naam medeverdachte rechtspersoon 7 en met als toevoeging “behandeld door Naam medeverdachte 2 ”, en ondertekend door Naam medeverdachte 2 is ingediend bij naam bedrijf 1 (doc. 251). Bovenstaande duidt er op dat de verdachte de offerte naar Naam medeverdachte 2 stuurt, waarop Naam medeverdachte 2 deze indient. Dat is vreemd maar zou te maken kunnen hebben met het feit dat de offerte is gebruikt om kickbackfacturen te verklaren, zoals Naam medeverdachte 1 heeft verklaard met betrekking tot door Naam medeverdachte rechtspersoon 1 aan hem gestuurde facturen voor projectmanagement. De verdachte heeft geen alternatieve verklaring gegeven.

Op de offerte staat onder andere dat handelsnaam 1 (handelsnaam 1 is de handelsnaam van Naam medeverdachte rechtspersoon 7, doc. 096) voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden aan de adres 2 de diverse bestekken (“bouwkundig, werktuigbouwkundig, elektrotechnisch, e.v.”) op inhoud controleert. Naam medeverdachte 2 heeft verklaard dat hij de opdracht voor de Rochussenstraat had gekregen maar deze “een-op-een” heeft doorgegeven aan de verdachte.

“Waarom? Nou, wij, Naam medeverdachte rechtspersoon 7, zag geen heil in de opdracht, omdat we niet de kennis hadden van de installatietechnische zaken. naam verdachte (de verdachte/de rechtbank) heeft toen aangeboden dat hij het helemaal zelf zou doen, daar had ik geen problemen mee. Ik wou mijn kennis goed vertaald zien en liever een opdracht elders doen. (…) Naam medeverdachte rechtspersoon 7 kreeg een opdracht voor de totale begeleiding van de verbouwing, een project, aan de Rochussenstraat, bijvoorbeeld de begeleiding van technische installaties. Ik kon daar geen gehoor aan geven, door gebrek aan kennis en tijd” (dossier, p. 1856).

Dat is ook vreemd. Waarom zou Naam medeverdachte 2 dingen naar een opdracht waar hij geen heil in ziet, die hij door gebrek aan kennis niet kon uitvoeren? Ook dit zou kunnen worden verklaard als de facturen kickbackfacturen zijn. Ook hiervoor heeft de verdachte geen alternatieve lezing aangeboden.

De opdracht is op 4 november 2011 aan Naam medeverdachte rechtspersoon 7 gegund. De opdrachtbrief van naam bedrijf 2 is namens naam verdachte ondertekend. Naam medeverdachte 2 heeft voor akkoord getekend (doc. 252). De verdachte heeft op 28 december 2011 vier facturen naar Naam medeverdachte 2 gestuurd (doc. 90 en doc. 91). Deze worden bedoeld onder dit feit in de tenlastelegging (AMB-921, 2.3.) en hebben alle betrekking op “Project Management directie voering modernisering Rochussenstraat te Rotterdam”, het project dus waarop bovenstaande offerte betrekking heeft. De eerste factuur is gedateerd op 1 december 2011 en betreft de periode april, mei, juni 2011. De tweede factuur is gedateerd op 8 december 2011 en betreft de periode juli, augustus, september 2011. De derde factuur is van 16 december 2011 en betreft de periode april tot en met december 2011. De laatste factuur is ook van 16 december 2011 en betreft de periode oktober, november, december 2011. Daarnaast is op gegevensdragers van de verdachte (AMB-027, p. 530) nog een vijfde factuur aangetroffen, van 23 december 2011, bevattende kennelijk een soort eindafrekening over de periode november, december 2011 (doc. 51). In alle facturen worden derhalve werkzaamheden gefactureerd die al zouden zijn uitgevoerd voordat de offerte werd ingediend. Bovendien overlappen de periodes. Ook dit alles is vreemd maar opnieuw te verklaren als de facturen kickbackfacturen zijn. Opnieuw, een alternatieve verklaring heeft de verdachte niet gegeven.

Tenslotte heeft Naam medeverdachte 2 verklaard:

“U vraagt mij waarom ik dan niet gewoon tegen naam verdachte had gezegd dat hij de klus zelf gegeven heeft en dat hij de klus dan maar binnen het budget moest afronden. Daar heeft u gelijk in, maar ik weet niet waarom dat zo gedaan is. Ik kan me alleen voorstellen dat ik dat gedaan heb zodat we weer wat werk zouden gaan krijgen van naam verdachte ” (p. 1877).

Mede tegen de achtergrond van de verklaring van Naam medeverdachte 1 dat alle facturen van Naam medeverdachte rechtspersoon 1 over projectmanagement kickbacks zijn, gelet op bovenstaande ongerijmdheden én op de laatste verklaring van Naam medeverdachte 2 dat hij het had gedaan om weer wat werk te krijgen van de verdachte, wordt bewezen geacht dat de facturen kickbackfacturen zijn en de daarop omschreven werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. De facturen van Naam medeverdachte rechtspersoon 1 aan Naam medeverdachte rechtspersoon 7 zijn dus vals. Niet ter discussie staat dat ook deze facturen in de bedrijfsadministratie van Naam medeverdachte rechtspersoon 1 zijn opgenomen. De bedrijfsadministratie is valselijk opgemaakt

Valselijk opmaken van de administratie van Naam medeverdachte rechtspersoon 2

Uit de bewijsmiddelen blijkt met betrekking tot dit feit het volgende.

Naam medeverdachte rechtspersoon 3 heeft een bedrag van €126.450 betaald aan Naam medeverdachte rechtspersoon 2 op facturen met de vermelding “managementwerkzaamheden”. Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, nu Naam medeverdachte rechtspersoon 2 bestuurder is geweest van Naam medeverdachte rechtspersoon 3, het niet onaannemelijk is dat Naam medeverdachte rechtspersoon 2 daarvoor een vergoeding heeft gedeclareerd. Het bedrag dat bij de factuur van 1 december 2016 is gedeclareerd voor managementwerkzaamheden 2015 (doc. 288, p. 1700) kan echter niet een dergelijke vergoeding betreffen. Naam medeverdachte rechtspersoon 2 is immers op 27 november 2015 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 uitgeschreven als bestuurder van Naam medeverdachte rechtspersoon 3 (doc. 019, p. 1028). Die factuur is derhalve vals. De verdachte wist van de uitschrijving van Naam medeverdachte rechtspersoon 2 als bestuurder van Naam medeverdachte rechtspersoon 3. Volgens getuige naam getuige 1 heeft hij tegen de verdachte gezegd dat Naam medeverdachte rechtspersoon 2 beter bij de KvK als bestuurder kon worden uitgeschreven en naam getuige 1 als bestuurder zou worden ingeschreven (dossier, p. 1926).

Getuige naam getuige 2 heeft verklaard dat de boekhouding van Naam medeverdachte rechtspersoon 2 bij de verdachte thuis stond (p. 1903). Er is inderdaad een witte envelop met de factuur Naam medeverdachte rechtspersoon 2 inzake managementwerkzaamheden 2015, tezamen met een rode ordner met administratie Naam medeverdachte rechtspersoon 2 2014, bij de verdachte thuis aangetroffen (dossier, p. 318).

Door het opnemen van de genoemde valse factuur in de bedrijfsadministratie van Naam medeverdachte rechtspersoon 2 is die administratie daarmee valselijk opgemaakt.

Feit 4: Oplichting

Oplichting voor een bedrag van €176.060

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen. Deze vrijspraak zal dan ook niet nader worden gemotiveerd.

Oplichting voor een bedrag van €160.055

De verdachte wordt verweten dat hij in of omstreeks de periode 1 oktober 2011 tot en met 1 december 2016 naam investeringsfonds, naam bedrijf 2, naam bedrijf 1 of naam bedrijf 3 heeft opgelicht voor een bedrag van €160.055. Dit is het bedrag inclusief omzetbelasting dat staat op de facturen als bedoeld onder 5.2.2. die de verdachte aan Naam medeverdachte rechtspersoon 7 heeft gestuurd.

Terecht heeft de raadsman opgemerkt dat naam investeringsfonds, naam bedrijf 2 en naam bedrijf 1, niet zijn opgelicht door de facturen die de verdachte aan Naam medeverdachte 2 heeft gestuurd. Daar staat tegenover dat ook is ten laste gelegd dat de verdachte met een of meer anderen naam bedrijf 2 heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag door in strijd met de waarheid te doen alsof er projectmanagement zou worden uitgevoerd aan de Rochussenstraat te Rotterdam. Weliswaar is niet letterlijk ten laste gelegd dat de kunstgrepen er ook in bestonden dat valselijk werd voorgewend dat projectmanagement is uitgevoerd, maar de rechtbank leest dit als besloten in de tenlastelegging.

Zoals hiervoor is overwogen heeft Naam medeverdachte rechtspersoon 7 geen projectmanagement uitgevoerd of door de verdachte laten uitvoeren in het project Rochussenstraat.

Dat de verdachte in de genoemde periode tezamen en in vereniging met naam verdachte naam bedrijf 2 bedrieglijk heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag door te doen alsof er wél een project Rochussenstraat is uitgevoerd, blijkt uit het volgende.

Zoals onder 5.2.2 is overwogen heeft Naam medeverdachte 2 op enig moment na 17 oktober 2011 namens Naam medeverdachte rechtspersoon 7 bij naam bedrijf 1 een door de verdachte opgestelde offerte ingediend voor het project Rochussenstraat, met als datum 25 juni 2011. Naam medeverdachte 2 heeft vervolgens op 30 oktober 2011 bij naam bedrijf 2 zes valse facturen voor het project Rochussenstraat ingediend ter waarde van in totaal €117.000, zonder omzetbelasting. De facturen zijn gericht aan naam investeringsfonds, p/a naam bedrijf 2 en hebben als vervaldatum 29 november 2011 (doc. 263). De eerste facturen verwijzen naar de maanden vanaf mei 2011, terwijl, als gezegd, de datum op de offerte van Naam medeverdachte rechtspersoon 7 25 juni 2011 is en die pas na 17 oktober 2011 werd ingediend. Namens naam verdachte is op 4 november 2011 de opdrachtbevestiging voor het project Rochussenstraat opgesteld. De verdachte heeft deze ondertekend op 6 november 2011. naam bedrijf 2 heeft de facturen in termijnen betaald (dossier, p. 462/463).

Dit alles bewijst dat naam bedrijf 2 bedrieglijk is bewogen tot afgifte van een geldbedrag van €117.000 door de listige kunstgrepen van een valse offerte, een valse opdrachtbevestiging en valse facturen. De verdachte heeft met het (laten) opstellen van de valse offerte en valse opdrachtbevestiging een essentiële bijdrage tot het begaan van de oplichting geleverd en daarmee een bijdrage geleverd van voldoende gewicht om dit feit tezamen en in vereniging met Naam medeverdachte 2 te plegen.

Niet bewezen is dat naam bedrijf 1, naam bedrijf 3 of Naam investeringsfonds is opgelicht. Constitutief voor oplichting is dat de opgelichte tot afgifte van een goed wordt bewogen door de oplichtingsmiddelen. Dat de facturen die de verdachte naar naam bedrijf 2 heeft gestuurd (ook) aan Naam investeringsfonds waren gericht, maakt nog niet dat Naam investeringsfonds of een van de andere bedrijven door de oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van het geld.

Feit 5: omkoping persoon A

Kortgezegd is ten laste gelegd dat de verdachte met een of meer anderen persoon A van Naam investeringsfonds heeft omgekocht door hem €19.000, een Volkswagen Tiguan en een traplift te geven.

Gift van €19.000

Anders dan de officier van justitie heeft gerequireerd, acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte €19.000 aan persoon A heeft gegeven. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Naam medeverdachte rechtspersoon 1 heeft op 27 september 2012 €9.000 overgemaakt aan persoon A onder vermelding van “pm”. Naam medeverdachte rechtspersoon 3 heeft op 15 juli 2013 €10.000 overgemaakt aan persoon A onder vermelding van project management (dossier, p. 387).

Niet kan worden bewezen dat de verdachte de overboeking van €10.000 heeft gedaan. Ook kan niet worden bewezen dat de overboeking van €9.000 op 27 september 2012 een schenking is geweest.

Gift Volkswagen Tiguan en traplift

Niet ter discussie staat dat persoon A de beschikking heeft gekregen over de Volkswagen Tiguan van Naam medeverdachte 3 en daar niet voor heeft betaald. Evenmin staat ter discussie dat de echtgenote van persoon A een traplift had besteld en dat de factuur voor die traplift is voldaan door Naam medeverdachte 3 door middel van Naam medeverdachte rechtspersoon 6. De auto en de traplift zijn derhalve giften geweest aan persoon A.

De raadsman heeft de belastende verklaring van Naam medeverdachte 3 betwist. De raadsman heeft bovendien opgemerkt dat, zo er al een bijdrage van de verdachte is vast te stellen bij de overdracht en betaling van de auto en de traplift, die van zo geringe betekenis is dat er geen sprake is van medeplegen.

De rechtbank verwerpt dit verweer.

De rechtbank is van oordeel dat in elk geval Naam medeverdachte 3 als schenker van de auto en de traplift moet worden aangemerkt. Hij bezat de auto, hij heeft de auto naar Duitsland gebracht en daar aan persoon A overhandigd en hij heeft door middel van Naam medeverdachte rechtspersoon 6 betaald voor de traplift. De factuur van de traplift die op naam heeft gestaan van de echtgenote van persoon A heeft hij vervalst door de oorspronkelijke tenaamstelling te veranderen in de tenaamstelling Naam medeverdachte rechtspersoon 6. De waarde van de auto en de kosten van de traplift heeft hij verhaald op naam bedrijf 3 met een valse factuur voor meerwerk aan het FOZ-project.

De rechtbank acht bewezen dat Naam medeverdachte 3 deze giften heeft gedaan tezamen en in vereniging met de verdachte. Naam medeverdachte 3 heeft verklaard dat het initiatief om de auto en de traplift aan persoon A te schenken van de verdachte is gekomen. De verdachte heeft volgens Naam medeverdachte 3 ook bedacht dat Naam medeverdachte 3 de kosten bij naam bedrijf 3 kon declareren door een meerwerkfactuur voor het FOZ-project te sturen (schriftelijke verklaring Naam medeverdachte 3, p. 1 en 2). De verdachte is ook met Naam medeverdachte 3 meegegaan naar Duitsland om de auto af te geven. Persoon A heeft een hotel voor de verdachte en Naam medeverdachte 3 gereserveerd. Hij heeft de bevestiging naar de verdachte gestuurd, die de e-mail op zijn beurt heeft doorgestuurd naar Naam medeverdachte 3 (dossier, p. 339). De reserveringsbevestiging van het hotel voor een kamer voor twee personen staat op de naam van de verdachte (doc. 241-02). De verdachte is dus de actor intellectualis geweest en ook aanwezig geweest op het essentiële moment van overdracht van de auto. Er is sprake van een bijdrage van voldoende gewicht, waarmee medeplegen is bewezen.

Anders dan de raadsman heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van Naam medeverdachte 3 betrouwbaar is, nu zij wordt ondersteund door e-mailberichten van Naam medeverdachte 3 aan de verdachte over het uitvoeren van een Nederlandse auto, over de “auto naar persoon A ” en over het vervalsen van de factuur van de leverancier van de traplift. Verder heeft de verdachte bij de leverancier van de traplift verzocht om de factuur die was gericht aan de echtgenote van persoon A aan te passen en te richten aan Naam medeverdachte rechtspersoon 6, ter attentie van Naam medeverdachte 3 en om de omschrijving te veranderen in “lift of FOZ”. Dit laatste verwijst naar het FOZ-project waarvoor Naam medeverdachte 3 een valse meerwerkfactuur heeft opgemaakt.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: (periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014) anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift aannemen en vragen en dit aannemen en vragen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd en

  • (periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016) anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift aannemen, meermalen gepleegd;

  • Feit 2 primair: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

  • Feit 3 primair: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

  • Feit 4: medeplegen van oplichting;

  • Feit 5: medeplegen van: aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan dan wel zal doen, een gift doen van dien aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw heeft verzwegen of zal verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 2 jaar.

Vordering benadeelde partij

Naam investeringsfonds heeft zich als benadeelde partij heeft in het geding gevoegd.

Kickbackbetalingen (feit 1)

Op basis van de stukken staat voldoende vast dat aan Naam investeringsfonds schade is toegebracht door de onder 1 bewezen verklaarde passieve omkoping door middel van kickbackbetalingen aan de verdachte (Naam medeverdachte rechtspersoon 1) door Naam medeverdachte 1 (Naam medeverdachte rechtspersoon 4) van in totaal €125.250, Naam medeverdachte 2 (Naam medeverdachte rechtspersoon 5) van in totaal €65.850 en Naam medeverdachte 3 (Naam medeverdachte rechtspersoon 6) van in totaal €491.017.

Met in ieder geval de bedragen van die kickbackbetalingen, waarvoor door de verdachte (Naam medeverdachte rechtspersoon 1) geen werkzaamheden zijn verricht en waarvan Naam investeringsfonds niet op de hoogte was, zijn met medeweten van de verdachte telkens de offertes van respectievelijk Naam medeverdachte rechtspersoon 4 (Naam medeverdachte 1), Naam medeverdachte rechtspersoon 5 (Naam medeverdachte 2) en Naam medeverdachte rechtspersoon 6 (Naam medeverdachte 3) voor werkzaamheden aan onroerend goed van Naam investeringsfonds verhoogd. Daardoor zijn telkens ook de (uiteindelijk) door Naam investeringsfonds voor die werkzaamheden te betalen facturen hoger geworden. Die verhogingen betreffen daarom rechtstreekse schade voor Naam investeringsfonds als bedoeld in artikel 361, tweede lid Sv. De omstandigheid dat Naam medeverdachte 1 (Naam medeverdachte rechtspersoon 4), Naam medeverdachte 2 (Naam medeverdachte rechtspersoon 5) en Naam medeverdachte 3 (Naam medeverdachte rechtspersoon 6) niet rechtstreeks bij Naam investeringsfonds factureerden maar de facturen voor Naam investeringsfonds verzonden aan naam bedrijf 1 of naam bedrijf 3, welke vennootschappen deze vervolgens doorbelastten aan naam investeringsfonds, doet hieraan niet af. Dat deze doorbelasting op welke wijze deze ook plaatsvond (via boekingen in rekeningcourant of via facturen) is voldoende aannemelijk.

De schade van Naam investeringsfonds door dit onrechtmatig handelen van de verdachte wordt vastgesteld op de totaalsom van de genoemde bedragen, zijnde (€125.250 + €65.850 + €491.107 =) €682.117. De omzetbelasting is ook hier (evenals bij de bepaling van de omvang van de giften) niet meegerekend, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat door naam bedrijf 1 of naam bedrijf 3 omzetbelasting aan Naam investeringsfonds is doorberekend.

Naam medeverdachte 1 (Naam medeverdachte rechtspersoon 4) heeft als degene die de genoemde kickbackbetalingen van €125.250 deed ook strafbaar gehandeld. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. Hetzelfde geldt voor Naam medeverdachte rechtspersoon 4. Ook door Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte rechtspersoon 4 is daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig jegens Naam investeringsfonds gehandeld en zijn zij daarvoor schadeplichtig. De verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte rechtspersoon 4 zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan Naam investeringsfonds van het bedrag van €125.250. Zij zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.

Naam medeverdachte 2 (Naam medeverdachte rechtspersoon 5) heeft als degene die de genoemde kickbackbetalingen van €65.850 deed ook strafbaar gehandeld. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. Hetzelfde geldt voor Naam medeverdachte rechtspersoon 5. Ook door Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte rechtspersoon 5 is daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig jegens Naam investeringsfonds gehandeld en zij zijn daarvoor schadeplichtig.

De verdachte, Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte rechtspersoon 5 zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan Naam investeringsfonds van het bedrag van €68.850. Zij zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.

Naam medeverdachte 3 (Naam medeverdachte rechtspersoon 6) heeft als degene die de genoemde kickbackbetalingen van €491.107 deed ook strafbaar gehandeld. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. Ook door Naam medeverdachte 3 is daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig jegens Naam investeringsfonds gehandeld en hij is daarvoor schadeplichtig.

De verdachte en Naam medeverdachte 3 zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan Naam investeringsfonds van het bedrag van €491.017. Zij zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.

Omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het aannemen en vragen van kickbackbetalingen aan Naam medeverdachte rechtspersoon 3 kan Naam investeringsfonds wat die betalingen betreft niet worden ontvangen in haar vordering.

Schenkingen auto en traplift aan persoon A (feit 5)

Op basis van de stukken staat ook voldoende vast dat aan Naam investeringsfonds schade is toegebracht door de onder 5 bewezenverklaarde omkoping door middel van schenkingen van een auto en een traplift aan persoon A, de voor het Nederlandse vastgoed verantwoordelijke medewerker van Naam investeringsfonds in Duitsland. De kosten van de auto en traplift zijn door Naam medeverdachte rechtspersoon 6, de vennootschap van medeverdachte Naam medeverdachte 3, verwerkt in een factuur voor meerwerk aan een project van Naam investeringsfonds (het FOZ-gebouw). Het gaat daarbij om bedragen van €22.000 voor de auto en €14.117,65 voor de traplift, beide zonder omzetbelasting. Voldoende aannemelijk is dat die kosten via de meerwerkfactuur uiteindelijk ten laste van Naam investeringsfonds zijn gekomen en daarom voor Naam investeringsfonds rechtstreekse schade zijn als bedoeld in artikel 361, tweede lid Sv. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat Naam medeverdachte 3 (Naam medeverdachte rechtspersoon 6) niet rechtstreeks bij Naam investeringsfonds heeft gefactureerd daaraan niet afdoet. Dat de meerwerkfactuur is doorbelast naar naam investeringsfonds, op welke wijze dan ook (via boekingen in rekeningcourant of via facturen), staat ook in dit geval voldoende vast.

De schade van Naam investeringsfonds door dit onrechtmatig handelen van de verdachte wordt vastgesteld op de totaalsom van genoemde bedragen exclusief omzetbelasting, zijnde €36.117,65. De omzetbelasting wordt ook nu weer buiten beschouwing gelaten, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat deze door naam bedrijf 3 aan Naam investeringsfonds is doorberekend.

Bewezen is dat de verdachte deze omkoping van persoon A pleegde tezamen en in vereniging met een ander, blijkens de bewijsmiddelen: Naam medeverdachte 3.

De verdachte en Naam medeverdachte 3 zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan Naam investeringsfonds van het bedrag van €36.117,65. De verdachte zal dan ook hoofdelijk met Naam medeverdachte 3 worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.

Valsheid in geschrift (feiten 3 en 4)

Er is geen rechtstreeks verband tussen deze ten laste van de verdachte bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schadevergoeding. Naam investeringsfonds zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Oplichting feit 5

Bewezen zal worden verklaard dat naam bedrijf 2 door verdachte is opgelicht. Niet bewezen kan worden dat (ook) Naam investeringsfonds is opgelicht. Daarom is Naam investeringsfonds ten aanzien van de in dit verband gevorderde schadevergoeding niet ontvankelijk in haar vordering.

Rente

De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van indiening van de vordering, zijnde 15 oktober 2021. De vordering om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf het moment dat de afzonderlijke schades zijn geleden is onvoldoende gespecificeerd.

Rest vordering

Voor het overige is de vordering van Naam investeringsfonds tegen de verdachte niet van eenvoudige aard en vormt daardoor een onevenredige belasting op van het strafgeding. Naam investeringsfonds zal daarin in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Een rechtstreeks verband tussen de overigens gevorderde de schade en de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten kan in ieder geval niet worden vastgesteld. Naam investeringsfonds kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. In deze procedure wordt daarover geen inhoudelijke beslissing genomen.

Proceskosten

De verdachte zal, als de voor een belangrijk deel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van Naam investeringsfonds worden begroot op €3.214 aan salaris voor de raadslieden.

Conclusie

  • De verdachte moet Naam investeringsfonds een schadevergoeding betalen van (€125.250 + €65.850 + €491.017 + €36.117,65 =) €718.234,65, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2021 en voorts aan proceskosten een bedrag van €3.214.

  • De verdachte, Naam medeverdachte 1 en Naam medeverdachte rechtspersoon 4 zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan Naam investeringsfonds van het bedrag van €125.250.

  • De verdachte, Naam medeverdachte 2 en Naam medeverdachte rechtspersoon 5 zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan Naam investeringsfonds van het bedrag van €68.850.

  • De verdachte en Naam medeverdachte 3 zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan Naam investeringsfonds van het bedrag van (€491.017 + €36.117,65 =) €527.134,65.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Zie ook de uitspraken in de zaken van de medeverdachten:  

 

Print Friendly and PDF ^