Ontbreken van procedurele waarborgen ter bescherming van beroepsgeheim advocaat levert schending EVRM op
/EHRM 16 november 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1116JUD000069819 (Sargava t. Estland)
De klager in deze zaak is advocaat en partner bij een advocatenkantoor. Hij werd verdacht van lidmaatschap van een criminele organisatie. In 2018 hebben de autoriteiten toestemming gegeven voor een huiszoeking in zijn advocatenkantoor, huis en auto. In het kader van de tegen hem ingestelde strafrechtelijke procedure heeft klager tevergeefs aangevoerd dat de inbeslagname van en onderzoek naar de inhoud van zijn laptop en mobiele telefoon onrechtmatig was. De procedure tegen hem loopt nog.
Het Hof is van oordeel dat de inbeslagname van en het onderzoek naar de laptop en mobiele telefoon van klager een inmenging in zijn recht op eerbiediging van zijn “correspondentie” vormen. Het Hof aanvaardt dat kan worden gezegd dat de inmenging een algemene rechtsgrondslag heeft gehad in het nationale recht. Volgens nationale regelgeving van de Orde van Advocaten zijn alle gegevensdragers van advocaten met betrekking tot het verlenen van juridische diensten in hun geheel onschendbaar.
Het Hof aanvaardt echter dat het nationale recht enige steun biedt voor de conclusie dat de onschendbaarheidsregel moet wijken wanneer een advocaat zelf wordt verdacht van een strafbaar feit. Wat betreft de waarborgen die het nationale recht biedt om willekeurige of onevenredige inmenging in het beroepsgeheim van de advocaat te voorkomen, merkt het Hof het volgende op. Ondanks enkele waarborgen is de belangrijkste zorg van het Hof het ontbreken van een praktisch kader voor de bescherming van het beroepsgeheim van de advocaat in zaken als de onderhavige.
De centrale vraag is hoe geprivilegieerd materiaal wordt onderscheiden en gescheiden van materiaal waar de advocaat-cliënt vertrouwelijkheid niet kan worden ingeroepen. Het Hof merkt op dat het nationale recht geen specifieke procedure of waarborgen lijkt te bevatten om het onderzoek van elektronische gegevensdragers aan te pakken en te voorkomen dat communicatie die onder het beroepsgeheim valt, in het gedrang komt.
De onderzoeksrechter had geen voorzieningen getroffen om het eventueel door het beroepsgeheim beschermde geprivilegieerde materiaal veilig te stellen. Verder zijn de laptop en telefoon van klager op basis van trefwoorden doorzocht, maar hierbij gebruikte men ruim geformuleerde trefwoorden en ook komt deze methode niet voort uit de wet, maar was deze methode een keuze van de opsporingsautoriteit.
Het ontbreken van procedurele waarborgen die specifiek betrekking hebben op de bescherming van het beroepsgeheim van de advocaat, is in strijd met de vereisten die voortvloeien uit het criterium dat de inmenging in overeenstemming moet zijn met de wet in de zin van artikel 8, tweede lid. Er is sprake van een schending van artikel 8.
Lees hier de volledige uitspraak.