Ontneming bij witwassen
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1725
Op basis van art. 36e lid 2 is ontneming niet mogelijk; de enkele omstandigheid dat een geldbedrag voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, brengt niet met zich dat alleen al daarom dat geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel vormt. Van vermogensvermeerdering is niet gebleken. Op basis van art 36e lid 3 Sr is ontneming niet mogelijk; er zijn wel aanwijzingen dat betrokkene bepaalde uitgaven heeft gedaan die niet met legale inkomsten kunnen worden verklaard, maar niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt vastgesteld op een bedrag van €88.350 en dat aan betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag nu betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de ontnemingsvordering.
Een veroordeling voor gewoontewitwassen leidt niet zonder meer tot de conclusie dat betrokkene feitelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Subsidiair wordt verzocht het gevorderde te matigen door een verdeelsleutel van 20-80 voor Verdachte en haar echtgenoot te hanteren.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) kan een ontnemingsmaatregel worden opgelegd voor het voordeel dat is verkregen “door middel van of uit de baten van” het in de hoofdzaak bewezenverklaarde feit of een ander strafbaar feit waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door de betrokkene is begaan.
Zoals volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2021:1077), brengt de enkele omstandigheid dat een goed, zoals in dit geval een geldbedrag, voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, niet met zich dat alleen al daarom dat goed wederrechtelijk verkregen voordeel vormt. Dat voorwerp is immers al uit misdrijf afkomstig – en vormt dus de opbrengst van dat misdrijf – maar is niet verkregen door middel van het verrichten van witwashandelingen. Witwassen leidt er op zichzelf niet toe dat het betreffende voorwerp in waarde toeneemt en daarmee (op geld waardeerbaar) voordeel voor de betrokkene oplevert.
Witwassen kan ook op een andere wijze wederrechtelijk voordeel opleveren. Daarvan kan sprake zijn als bij de betrokkene als gevolg van het verrichten van witwashandelingen een vermogensvermeerdering optreedt, bijvoorbeeld in de vorm van een beloning of een positief rendement. Hiervan is uit het dossier en de behandeling op zitting echter niet gebleken, zodat ontneming op basis van deze bepaling niet mogelijk is.
Ontneming kan ook plaatsvinden op grond van artikel 36e lid 3 Sr, als – kort gezegd – aannemelijk is dat het misdrijf waarvoor de betrokkene is veroordeeld of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Op grond hiervan is ontneming bij een veroordeling wegens witwassen bijvoorbeeld mogelijk wanneer uit een kasopstelling blijkt dat de betrokkene in een bepaalde periode uitgaven heeft gedaan die niet met legale inkomsten kunnen worden verklaard en het mede in het licht daarvan aannemelijk is dat het witwassen of andere strafbare feiten hebben geleid tot wederrechtelijk voordeel. Het dossier bevat hiervoor wel aanwijzingen, maar nu er bijvoorbeeld geen kasopstelling is opgemaakt kan niet worden vastgesteld of en in hoeverre er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.
Lees hier de volledige uitspraak.