Ontnemingsvorderingen toegekend in Vestia-zaak

Rechtbank Rotterdam 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8183 en ECLI:NL:RBROT:2024:8184

Eind november 2023 zijn - 5 jaar na de uitspraak in eerste aanleg - meerdere verdachten in het zogenaamde derivatenschandaal in hoger beroep veroordeeld voor o.a. niet-ambtelijke omkoping. Het gerechtshof Den Haag veroordeelde twee mannen voor omkoping bij woningcorporatie Vestia. Een van de mannen was de treasurymanager van de woningcorporatie en maakte – in strijd met de afspraken - gebruik van een tussenpersoon. De tussenpersoon kreeg voor iedere transactie een fee betaald door de bank, waarna hij de helft betaalde aan de treasurymanager. In totaal werd op die manier een bedrag van ongeveer €10 miljoen euro betaald aan de treasurymanager van Vestia. Het hof legt de treasurymanager een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De tussenpersoon krijgt een taakstraf van 460 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar opgelegd.

Begin augustus heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld over de door het OM ingestelde ontnemingsvordering richting beide verdachten.

Treasurymanager (ECLI:NL:RBROT:2024:8184)

Passieve niet-ambtelijke omkoping

  • De veroordeelde is betrokken bij passieve niet-ambtelijke omkoping, wat inhoudt dat hij, zonder een ambtelijke functie te bekleden, zich heeft laten omkopen in ruil voor diensten of gunsten. In dit geval gaat het om de periode van 26 juni 2008 tot en met 31 juli 2014, waarin hij optreedt als lasthebber voor twee woningcorporaties. Gedurende deze tijd ontvangt hij betalingen in de vorm van fees.

  • De ontvangen bedragen worden aanvankelijk door woningcorporaties "woningcorporatie 1" en "woningcorporatie 2" overgemaakt aan "naam bedrijf 1", waarna deze bedragen in een verhouding van 50/50 worden verdeeld tussen twee andere bedrijven: "naam bedrijf 3" en "naam bedrijf 4". "Naam bedrijf 3" is volledig eigendom van de veroordeelde; hij is de enige directeur en aandeelhouder en heeft de volledige controle over het vermogen van dit bedrijf.

  • Door de betalingen via dit netwerk van bedrijven te laten lopen, probeert de veroordeelde de herkomst van het geld te verhullen. Het gerechtshof in Den Haag veroordeelt hem in november 2023 voor deze handelingen. Het Hof oordeelt dat de veroordeelde door deze constructies voordeel heeft verkregen dat wederrechtelijk (onrechtmatig) is verkregen.

Ontnemingsvordering:

  • De officier van justitie dient een vordering in om een bedrag van € 375.330,- terug te vorderen van de veroordeelde, als wederrechtelijk verkregen voordeel. Na diverse zittingen stelt de rechtbank Rotterdam het geschatte bedrag van dit voordeel vast op € 339.155,-. Dit bedrag is gebaseerd op de betalingen die zijn ontvangen door de bedrijven die de veroordeelde heeft gebruikt om de onrechtmatige betalingen te ontvangen.

  • Vervolgens past de rechtbank een aftrek toe voor de belastingen die door het bedrijf van de veroordeelde zijn betaald. Het gaat hier om vennootschapsbelasting en dividendbelasting.

  • In dit geval heeft "naam bedrijf 3" over de jaren 2007/2008 en 2009 een totaalbedrag van € 18.791,- aan vennootschapsbelasting betaald. Daarnaast heeft hetzelfde bedrijf in 2009 en 2010 een bedrag van € 17.384,- aan dividendbelasting betaald. Omdat deze belastingen al zijn betaald en niet kunnen worden teruggevorderd door de veroordeelde, trekt de rechtbank deze bedragen af van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor wordt het te betalen bedrag verlaagd tot € 339.155,- min € 18.791,- (vennootschapsbelasting) en € 17.384,- (dividendbelasting), wat resulteert in een bedrag van € 303.980,-.

  • Na verdere aftrek in verband met de schending van de redelijke termijn (zie punt 3), komt het uiteindelijke te betalen bedrag uit op € 254.366,25.

Schending van de Redelijke Termijn:

  • De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden. De ontnemingsvordering dateert van 2014, terwijl het vonnis pas in 2024 wordt uitgesproken, bijna 10 jaar later. Vanwege deze overschrijding vermindert de rechtbank de betalingsverplichting met 25%.

Betalingsverplichting en Gijzeling:

  • De veroordeelde moet een bedrag van € 254.366,25 betalen aan de staat. Als deze betaling niet mogelijk is, kan de veroordeelde een gijzeling van maximaal 523 dagen opgelegd krijgen.

Tussenpersoon (ECLI:NL:RBROT:2024:8183)

Actieve niet-ambtelijke omkoping en veroordeling:

  • De veroordeelde is schuldig bevonden aan actieve niet-ambtelijke omkoping in de periode van 25 september 2008 tot en met 19 november 2010 (inzake woningcorporatie Portaal) en van 23 december 2008 tot en met 19 november 2010 (inzake woningcorporatie De Woonplaats). Deze omkoping houdt in dat de veroordeelde actief steekpenningen heeft aangeboden aan een externe adviseur, "naam 1", die betrokken was bij beide woningcorporaties. In ruil voor deze steekpenningen introduceerde de adviseur de veroordeelde en zijn bedrijf bij de woningcorporaties, zodat hij bij verschillende financiële transacties betrokken werd. In deze transacties ontving het bedrijf van de veroordeelde aanzienlijke fees, waarvan een deel werd doorbetaald aan de adviseur. Deze betalingen bleven verborgen voor de woningcorporaties.

  • Het gerechtshof in Den Haag veroordeelt de veroordeelde in november 2023 voor deze omkopingspraktijken. De omkoping werd als essentieel beschouwd voor het verkrijgen van de contracten, aangezien een groot deel van de ontvangen fees werd doorbetaald aan de betrokken adviseur. De rechtbank oordeelt dat deze omkoping noodzakelijk was voor het afsluiten van de contracten en dat de betalingen door de woningcorporaties aan het bedrijf van de veroordeelde een direct gevolg waren van deze omkoping.

Ontnemingsvordering:

  • De officier van justitie vordert een bedrag van € 794.892,- van de veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is berekend als het voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen door de omkoping, verminderd met € 15.775,- aan kosten. Daarnaast wordt een verlaging van 5% toegepast vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van de zaak, wat resulteert in een vermindering van de te betalen som.

Standpunten van de verdediging:

  • De raadsvrouw van de veroordeelde betoogt dat de fees die zijn ontvangen van de banken legaal zijn verkregen op basis van een overeenkomst en niet het gevolg zijn van omkoping. Ze stelt dat de woningcorporaties de samenwerking met de veroordeelde aangingen vanwege zijn kwalitatief goede diensten en concurrerende prijzen, niet vanwege de omkoping. Daarnaast stelt zij dat de betalingen van bemiddelingsfees voor leningen niet kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat de veroordeling slechts betrekking heeft op omkoping in verband met derivaatcontracten.

  • De verdediging vraagt ook om rekening te houden met de belastingen die de veroordeelde heeft betaald. De raadsvrouw verzoekt om de zaak aan te houden, zodat de veroordeelde kan bewijzen welke belastingen zijn betaald en dat deze in mindering moeten worden gebracht op het te ontnemen bedrag.

Beoordeling van de rechtbank:

  • De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping, wat noodzakelijk was voor het verkrijgen van de contracten. Ook fees die zijn ontvangen voor zowel leningen als derivatentransacties worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien deze allemaal het gevolg zijn van de bewezen verklaarde omkoping.

  • De rechtbank concludeert dat de ontvangen fees uit 2008, die buiten de bewezenverklaarde periode vallen, niet in aanmerking komen voor ontneming. Echter, de overige fees die tijdens de bewezenverklaarde periode zijn ontvangen, worden wel aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.

  • Na aftrek van de kosten en vermindering vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 697.392,-. De betalingsverplichting wordt vastgesteld op € 523.044,- na een verlaging van 25% wegens de overschrijding van de redelijke termijn.

Betalingsverplichting en gijzeling:

  • De veroordeelde moet een bedrag van € 523.044,- betalen aan de staat. Indien volledige betaling niet mogelijk is, kan een gijzeling van maximaal 722 dagen worden opgelegd.

Lees hier de volledige uitspraken:

Print Friendly and PDF ^