Ontvankelijkheid van het OM in zaak tegen gemeente
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10631
Aan verdachte is tenlastegelegd dat bij het lozen van grondwater door verdachte, een visuele verontreiniging is opgetreden.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat de door verdachte verrichte handelingen niet vallen onder het uitvoeren van een exclusieve bestuurstaak.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, kort gezegd, dat het aanleggen van een (rond)weg een exclusieve overheidstaak is en dat alle met die taak samenhangende activiteiten ook als een exclusieve bestuurstaak dienen te worden aangemerkt.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft te beslissen op de vraag of aan de verdachte strafrechtelijke immuniteit toekomt ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen. De Hoge Raad heeft in het Pikmeer II-arrest met betrekking tot de vervolgbaarheid van decentrale overheden het volgende overwogen:
‘de immuniteit van een openbaar lichaam als bedoeld in hoofdstuk 7 Gw dient slechts dan te worden aangenomen als de desbetreffende gedragingen naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen.’
Over de vervolgbaarheid heeft de Hoge Raad in een later arrest (HR 18 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6575) nog het volgende overwogen:
‘4.5.1.Op grond van die bepaling draagt elke gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen haar grondgebied gelegen percelen. Het hebben van die zorgplicht betekent echter nog niet dat het feitelijk inzamelen en transporteren van afvalwater niet door anderen dan bestuursfunctionarissen kan worden verricht.’
In de onderhavige zaak is aan verdachte ten laste gelegd dat bij het lozen van grondwater door verdachte, een visuele verontreiniging is opgetreden. Deze feitelijke gedraging kan, naar het oordeel van het hof, niet worden beschouwd als een gedraging die niet door anderen dan bestuursfunctionarissen kan worden verricht. Daarbij wijst het hof ook op de omstandigheid dat het lozen is uitgevoerd door bedrijf en een onderaannemer. Dat de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het aanleggen van de rondweg bij de gemeente ligt kan, onder meer gelet op de bovenstaande jurisprudentie, daaraan niet afdoen.
Bewezenverklaring
Overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 6.6 Waterwet.
Strafoplegging
Het hof veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 2000 met een proeftijd van 2 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 2000.
Het hof zal de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete geheel voorwaardelijk opleggen. Daarbij heeft het hof meegewogen dat, zoals verdachte heeft verklaard en het hof aannemelijk acht, in het weekend een lek is ontstaan en dat de gemeente geprobeerd heeft om de overtreding ongedaan te maken, maar dat visuele verontreiniging daarbij niet vermijdbaar was. Voorts acht het hof aannemelijk dat – zoals ter zitting is verklaard – verdachte onverwijld alles heeft gedaan om de schade te herstellen. Met oplegging van een voorwaardelijke geldboete wordt mede beoogd te bevorderen dat verdachte alert is op mogelijke problemen bij werkzaamheden in weekenden. Daarom kan niet worden volstaan met de beslissing dat geen straf wordt opgelegd.
Lees hier de volledige uitspraak.