Oplichting: Enkel groot aantal vorderingen benadeelde partijen maakt niet dat beoordeling ervan onevenredige belasting van strafproces oplevert
/Rechtbank Den Haag 6 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2595
De verdachte heeft zich samen met anderen in een strak georganiseerd verband gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan identiteitsfraude en oplichtingen via Marktplaats. Daarbij werd zeer professioneel te werk gegaan. Vele advertenties werden op Marktplaats geplaatst met elektronische goederen tegen scherpe prijzen. Daarbij werd de identiteit gebruikt van iemand die tevoren zelf het slachtoffer was geworden van hun oplichting. Niet alleen ontvingen deze personen niet het product waarvoor ze hadden betaald maar ook werden zij vervolgens zelf persoonlijk en via sociale media te kijk gezet als oplichter en zelfs bedreigd. Op deze wijze zijn honderden mensen opgelicht.
Het moge verder zo zijn dat het per persoon gaat om bedragen tussen de € 300,- tot € 600,- (met een paar uitschieters), maar dat laat onverlet dat hier in totaal een bedrag van € 105.261,41 mee gemoeid is.
Bewezenverklaring
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk gebruik maken een niet op zijn naam gesteld reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, meermalen gepleegd
Feit 2: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Feit 3: medeplegen van gewoontewitwassen
Feit 4: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Strafoplegging
Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Vordering van de benadeelde partijen
In deze zaak hebben meer dan 100 personen zich als benadeelde partij gevoegd.
De raadsman heeft primair bepleit dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren dan wel dat artikel 6 EVRM geschonden zou zijn omdat de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om de vorderingen te kunnen voorbereiden. De raadsman vraagt de zaak aan te houden dan wel de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Subsidiair heeft de raadsman afwijzing van de vorderingen bepleit, omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het door de verdediging gedane verzoek om aanhouding van de zaak, dan wel om alle benadeelde partijen categorisch niet-ontvankelijk te verklaren, af.
De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat de vorderingen op een laat moment aan rechtbank en verdediging zijn verstrekt. Echter, de verdediging heeft van de officier van justitie op 2 februari 2020 een bestand ontvangen waarin op overzichtelijke wijze stond vermeld in welke gevallen het schadebedrag alleen het overgemaakte aankoopbedrag was en in welke gevallen het gevorderde bedrag het aankoopbedrag oversteeg. Daar waar extra kosten gevorderd waren, stond in het overzicht kort vermeld wat daarvan de grondslag was.
Uit dit overzicht kon al worden opgemaakt dat het overgrote gedeelte van de vorderingen bestond uit ‘slechts’ het aankoopbedrag, hetgeen die vorderingen allemaal eenvoudig van aard maakt. Het aantal vorderingen waar meer is gevorderd dat enkel het aankoopbedrag is naar het oordeel van de rechtbank te overzien, ook binnen het voor de verdediging voorafgaand en tijdens de behandeling van deze strafzaak beschikbare tijdsbestek. De verdediging heeft naar het oordeel van de rechtbank al met al voldoende tijd gehad om haar verdediging tegen de vorderingen tot schadevergoeding voor te bereiden zodat geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Het enkele gegeven dat sprake is van een groot aantal vorderingen maakt in de gegeven omstandigheden niet dat de beoordeling ervan alleen al daarom een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat alle vorderingen van benadeelde partijen die op de dagvaarding staan (in ieder geval) toewijsbaar zijn ter hoogte van het bedrag dat door de benadeelden is overgemaakt. De enige post die – mits voldoende onderbouwd - voor toewijzing vatbaar is, zijn opgevoerde reiskosten van benadeelden die of naar het door de verdachten opgegeven adres zijn gereden of naar de zitting zijn gekomen of naar het politiebureau of slachtofferhulp zijn gereisd. Voor zover er andere materiële posten zijn opgevoerd en niet met stukken zijn onderbouwd, zal de rechtbank deze posten afwijzen wegens onvoldoende onderbouwing.
Immateriële schade
Voor een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade kan aanleiding bestaan indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 aanhef en onder b. BW).
Voor de benadeelden van wie de identiteit is misbruikt binnen de ten laste gelegde persiode blijkt uit het dossier in voldoende mate dat hun eer en goede naam daarmee is aangetast. Zij kwamen immers als oplichters bekend te staan. De immateriële schade die door hen als gevolg daarvan is geleden, zal de rechtbank vaststellen naar billijkheid.
Eigen schuld
Dit verweer wordt verworpen. Het enkele feit dat aangevers in goed vertrouwen – en in reactie op de ontvangst van het identiteitsbewijs van de verdachte/hun verkoper – ook een foto van hun identiteitsbewijs aan de verdachten hebben geappt, maakt nog niet dat zij daarmee eigen schuld hebben aan het daarop volgende misbruik door de verdachten.
Voor benadeelde partijen die stellen immateriële schade te hebben geleden als gevolg van oplichting geldt een ander beoordelingskader. Het gaat in die gevallen niet om een schending van eer of goede naam, maar van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Naar vaste rechtspraak geldt daarvoor het volgende. In ieder geval is van een dergelijke aantasting sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Soms kunnen, als het bestaan zulk letsel niet kan worden aangenomen, de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Hoewel een feit als oplichting voor de slachtoffers veel ongemak en wellicht stress en slapeloze nachten met zich kan brengen, een slachtoffer het vertrouwen in het forum Marktplaats kan verliezen en er veel tijd en moeite gepaard gaat met het doen van aangifte en het opstellen van een vordering, is de rechtbank van oordeel dat dergelijke gevoelens van onbehagen niet voldoende zijn om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 onder b, BW. De rechtbank constateert voorts dat geen van de benadeelde partijen heeft gesteld naar objectieve maatstaven vastgesteld psychisch letsel te hebben opgelopen als gevolg van de oplichting. Voor zover er een immateriële schadevergoeding is gevorderd als gevolg van oplichting, zal de rechtbank die vordering dan ook afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier voldoende komen vast te staan dat verdachte met de volgende benadeelde partijen een prijsafspraak heeft gemaakt voor de te koop aangeboden elektronische goederen, dat de benadeelden deze bedragen hebben betaald en dat zij niets geleverd hebben gekregen. De schade is dus een rechtstreeks gevolg van de door verdachte gepleegde feiten. In de drie hierboven genoemde gevallen valt het toe te wijzen bedrag hoger uit omdat ook immateriële schadevergoeding wordt toegewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.