Opzettelijke overtreding voorschrift art. 18.18 Wet milieubeheer: Sprake van handelen in strijd met een vergunningsvoorschrift doordat verdachte verontreinigde grond heeft “bewerkt”?
/Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2348
De verdachte is bij arrest van 21 juni 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “het misdrijf: opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon”, veroordeeld1 tot een voorwaardelijke geldboete van € 2.000 met een proeftijd van twee jaren.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij, in de periode van 7 oktober 2009 tot en met 9 november 2009 te Amsterdam,
terwijl aan verdachte door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam bij besluit van 17 juni 2009 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel a-straat 1 te Amsterdam in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 28.4 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, immers - heeft de verdachte verontreinigde grond binnen de inrichting bewerkt en aldus in strijd gehandeld met vergunningvoorschrift A15."
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Ten aanzien van vergunningsvoorschrift A15 heeft de raadsman aangevoerd dat het in de tenlastegelegde periode niet duidelijk was wat onder de term "bewerken" moest worden verstaan, nu er in die periode nog geen wettelijke definitie van dit begrip was. (...)
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen (...)
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Bij beschikking van 14 juni 2006 (nr. B01/3262 DMB 2006) is een oprichtingsvergunning ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend aan A B.V. Aan verdachte (als rechtsopvolger) is door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam bij besluit van 17 juni 2009 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor het op het perceel a-straat 1 te Amsterdam in werking hebben van een inrichting voor de opslag, overslag en bewerking van bouw- en sloopafval en verontreinigde grond. Deze vergunning betreft de op- en overslag van bouw- en sloopafval, zand, grind, steenslag, teerhoudend asfaltgranulaat en verontreinigde grond, waarbij steenachtige fracties van bouw- en sloopafval kunnen worden bewerkt (gezeefd en gebroken).
Aan deze vergunning is - onder meer - vergunningsvoorschrift A15 verbonden. Dit voorschrift luidt als volgt:
"Verontreinigde grond mag uitsluitend worden geaccepteerd en opgeslagen of overgeslagen indien de partij reinigbaar is. Verontreinigde grond mag niet binnen de inrichting worden be- of verwerkt."
In de periode van 7 oktober 2009 tot en met 9 november 2009 heeft verdachte een aantal afvaltransporten ontvangen. Deze afvaltransporten bevatten zand, afkomstig uit kribben in de rivier de Waal. In totaal werd tussen de 64.768 en 69.370 ton zand naar verdachte vervoerd. Die grond werd samengebracht in vier deelpartijen en werd op het terrein van verdachte opgeslagen en gekeurd door Certicon Kwaliteitskeuringen B.V. Uit de verrichte keuringen is gebleken dat, door vermenging van grond van verschillende milieuhygiënische kwaliteit, de gemiddelde kwaliteit van de gekeurde grond valt onder "klasse industrie". Omdat het zand werd gezeefd en daardoor volledig werd vermengd, kon het effect van het mengen niet meer worden teruggedraaid.
betrokkene 1, directeur vestigingen van verdachte, heeft verklaard dat het zand afkomstig uit de rivier de Waal in het begin direct werd afgevoerd zonder enige bewerking. Op enig moment veranderde de bestemming van het zand en moesten er brokken steen uit het zand worden gehaald. Dat gebeurde met behulp van een metalen rooster. Het zand zakte door het rooster in de laadbak van een vrachtwagen en de brokken rolden van het rooster af, aldus Heimering.
Het hof is - met de rechtbank - van oordeel dat deze door Heimering beschreven handeling kan worden aangemerkt als zeven. Het hof overweegt dat zeven naar normaal spraakgebruik een vorm is van bewerken. Daarbij komt dat uit de aan verdachte verleende milieuvergunning kan worden afgeleid dat zeven en breken vallen onder "bewerken". In deze vergunning staat immers vermeld: "Eventueel wordt de steenachtige fractie van bouwen sloopafval bewerkt (gezeefd en gebroken)." Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het ook in de tenlastegelegde periode voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat het op voornoemde wijze zeven van het uit de Waal afkomstige zand een vorm van bewerken is zoals bedoeld in de milieuvergunning."
Middel
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte in strijd met een vergunningsvoorschrift heeft gehandeld doordat zij verontreinigde grond heeft "bewerkt", ontoereikend is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
De uitleg van een vergunningsvoorschrift als het onderhavige is van feitelijke aard, zodat het oordeel van het Hof dienaangaande in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst (vgl. HR 23 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0054).
Het oordeel van het Hof dat de in zijn overwegingen nader omschreven handelingen met betrekking tot het verontreinigde zand zijn aan te merken als "bewerken" in de zin van het vergunningsvoorschrift, is niet onbegrijpelijk. Daarop stuit de klacht af.
Lees hier de volledige uitspraak.