Overtreding EVOA: voorwaardelijke boete doordat bedrijf zwaar getroffen is door gevolgen bewezenverklaarde strafbare feiten en bestuurlijke interventie

Rechtbank Rotterdam 8 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11221

De Verdachte heeft zich als professioneel marktdeelnemer schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee illegale overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen vanuit Nederland via de haven van Antwerpen naar Nigeria en Guinee, waarvoor een exportverbod geldt op grond de voorschriften van de EVOA.

Bij het transport van afvalstoffen naar Nigeria ging het om twee afgedankte en gebruikte personenauto’s, een accu en televisietoestellen en bij het transport van afvalstoffen naar Guinee ging het om koelkasten en diepvriezers.

De Verdachte heeft met voornoemde illegale overbrengingen gehandeld in strijd met de EVOA die in het belang van de volksgezondheid en ter bescherming van het milieu beoogt internationale transporten van afval te reguleren. Een strikte handhaving van de geldende Europese regelgeving is noodzakelijk met het oog op de in het geding zijnde belangen als hiervoor vermeld. De Verdachte heeft met de onderhavige illegale overbrengingen van gevaarlijke afvalstoffen het internationale en nationale milieubeleid doorkruist.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en heeft daartoe -kort zakelijk samengevat- aangevoerd dat er geen sprake was van afvalstoffen. De Verdachte was slechts chauffeur en expediteur en niet de eigenaar van de in opdracht van zijn klanten verzonden tweedehands goederen die in Afrika nog van grote economische waarde zijn. Voorts blijkt nergens uit het dossier dat deze voorwerpen onbruikbaar zouden zijn, al dan niet na reparatie. De rol van de Verdachte bij feit 1 als chauffeur en expediteur en bij feit 2 als expediteur levert een onvoldoende materiële en intellectuele bijdrage op om dit als medeplegen te kwalificeren.

Beoordeling

De rechtbank stelt uit het verhandelde ter terechtzitting en uit het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.

De Verdachte heeft via zijn onderneming Africa Cars Export te Rotterdam het transport van een MAN-truck naar Nigeria geboekt bij bedrijf01 te Antwerpen. In die truck bevonden zich een afgedankte en gebruikte bestelbus van het merk Nissan, een afgedankte personenauto van het merk Honda Civic, een accu voor een personenauto en televisietoestellen. De Honda Civic had geen achterruit, was volgestopt met elektrische toestellen en lag op zijn zijkant in de oude Nissan bestelbus.

De lading was niet beschermd tegen beschadigingen tijdens het transport. De lading van dit transport is geladen op het adres02 te plaats02. De Verdachte heeft de bovengenoemde lading zelf naar de haven van Antwerpen gereden.

Voorts heeft Africa Cars Export het transport van de Volvo-truck bij bedrijf01 te Antwerpen geboekt. De lading betrof 68 gebruikte koelkasten en diepvriezers, waarvan 7 met een afgeknipte kabel. De truck was geladen aan de adres03 te plaats03. In opdracht van de Verdachte is de truck met de lading naar Antwerpen gereden.

Er waren van de elektrische en elektronische apparaten uit beide bovengenoemde transporten geen geldige test- of controlerapporten aanwezig waaruit de functionaliteit van deze goederen bleek.

De Verdachte heeft verklaard dat hij de bovengenoemde transporten heeft aangemeld en geregeld. Verder heeft hij verklaard dat het ging om tweedehands spullen afkomstig van Afrikaanse mensen voor hun familie in Afrika. De mensen maakten lijsten op van deze goederen en stopten deze spullen in de auto. De Verdachte heeft niet zelf gecontroleerd of deze goederen werkten. Hij heeft slechts voor het transport en de verscheping naar Afrika gezorgd. Testrapporten en ladinglijsten werden aan hem gegeven of lagen in de truck. Hij heeft verder niet fysiek gecontroleerd.

Voor de omschrijving van hetgeen wordt bedoeld met 'afvalstoffen' - in de zin van de EVOA en de Wet Milieubeheer – is van belang het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder 1, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG). Daarin wordt het begrip 'afvalstof' kort gezegd gedefinieerd als: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Het antwoord op de vraag of sprake is van een afvalstof in de zin van genoemde regelgeving hangt vooral af van het gedrag van de houder en van de betekenis van de term 'zich ontdoen van' en moet worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden.

In deze zaak is voorts van belang het beoordelingskader zoals gegeven in de uitspraak van het Hof EG in de zaak Tronex (C-624/17).

Voor de kwalificatie van een goed als afvalstof is onder meer doorslaggevend dat er twijfel over bestaat of dit goed nog kan worden verkocht voor gebruik overeenkomstig het doel daarvan. (overweging 36)

Wanneer de houder het goed aan een derde verkoopt of overdraagt zonder vooraf te hebben gecontroleerd of het werkte, moet worden vastgesteld dat dit goed voor hem een last vormt waarvan hij zich ontdoet, zodat het moet worden aangemerkt als afvalstof. (overweging 39)

Om te bewijzen dat gebrekkig werkende apparaten geen afval zijn, moet de houder van de betrokken producten dus aantonen dat hergebruik ervan niet alleen tot de mogelijkheden behoort, maar zeker is, en ervoor zorgen dat de daartoe noodzakelijke controles hebben plaatsgevonden en vooraf de benodigde reparaties zijn verricht. (overweging 40)

Bovendien moet de houder die voornemens is om apparaten aan een derde te leveren, er met een geschikte verpakking voor zorgen dat ze niet defect raken ten gevolge van het transport. Omdat de houder zonder een dergelijke verpakking het risico op transportschade aanvaardt, moet in dat geval worden aangenomen dat hij zich van deze apparaten wenst te ontdoen. (overweging 41)

In de onderhavige zaak gaat het om gebruikte tweedehands goederen waaronder twee afgedankte voertuigen. Met betrekking tot de aangetroffen elektrische en elektronische apparaten kan getwijfeld worden of deze goederen nog gebruikt konden worden overeenkomstig hun oorspronkelijke doel en was hergebruik niet zeker. Deugdelijke testrapporten met betrekking tot werking van de elektrische en elektronische apparaten ontbraken en de lading was niet verpakt ter bescherming tegen transportschade. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat er sprake is van een zich ontdoen van de onderhavige goederen, die daarmee zijn aan te merken als afvalstof. De omstandigheid dat die goederen in Afrika nog economische waarde hebben en daar niet als afval worden gezien, doet hieraan niet af.

Het gaat om de uitvoer van afvalstoffen, bestemd voor nuttige toepassing, vanuit Nederland via de Belgische haven naar Nigeria en Guinee, niet OESO-landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. De afvalstoffen, voor zover die zijn opgenomen in de tenlastelegging, zijn te kwalificeren als gevaarlijke afvalstoffen, opgenomen in bijlage V van de EVOA. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a van de EVOA is de uitvoer van deze stoffen verboden.

Voor zover is aangevoerd dat de Verdachte niet de eigenaar is van de goederen en hij als expediteur niet strafrechtelijk aansprakelijk is voor de overbrenging, maar veeleer zijn opdrachtgevers, wordt het volgende overwogen.

Het verbod op illegale overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, onder 35 van de EVOA, neergelegd in artikel 10.60 van de Wet Milieubeheer, geldt voor een ieder. Als overtreder moet aangemerkt worden diegene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden en die het in zijn macht heeft om aan de illegale situatie een einde te maken. De Verdachte is een professioneel deelnemer in de markt die zich richt op de uitvoer van gebruikte voertuigen en goederen naar West-Afrika en wordt geacht bekend te zijn met de gebruiken en risico’s die daarbij komen kijken. Hij heeft de verscheping van de goederen vanuit België naar Afrika geregeld, evenals het transport van Nederland naar Antwerpen. Als vervoerder en expediteur is hij een onmisbare schakel in de overbrenging van de goederen naar West-Afrika en had hij het in zijn macht om handelingen in strijd met de EVOA te voorkomen. Als zorgvuldig expediteur in een gevoelige branche wordt van hem verwacht alles te doen wat in zijn macht ligt om zeker te stellen dat geen afvalstoffen in strijd met de EVOA worden overgebracht. Hij had de over te brengen goederen dienen te (laten) controleren en kunnen en moeten zien dat de begeleidende documentatie bij de beide transporten niet aanwezig of onvoldoende was. Hij had niet louter op de door de opdrachtgevers verstrekte testrapporten af mogen gaan.

De Verdachte is dus aan te merken als overtreder van de norm en is daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk te houden.

Het handelen van de Verdachte is te kwalificeren als opzettelijk. In het economisch strafrecht geldt dat het opzet kleurloos is. Dit betekent dat het opzet slechts behoeft te zijn gericht op de feitelijke handelingen, in casu de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen van Nederland naar West-Afrika, en dat het opzet niet mede op het overtreden van het verbod behoeft te zijn gericht.

De tenlastegelegde handelingen kunnen niet worden gepleegd zonder nauwe en bewuste samenwerking. Uit zijn ter zitting afgelegde verklaring kan worden afgeleid dat Verdachte handelt binnen een netwerk van contacten van opdrachtgevers en leveranciers van goederen in Nederland en afnemers daarvan in Afrika. Zonder de handelingen van de Verdachte kunnen de goederen niet worden verzonden. Ieders inbreng is essentieel. Daarom kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen

Gelet op het vorenoverwogene en de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bijlage II, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de Verdachte het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;

  • Feit 2: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke geldboete van 5.000 euro.

De rechtbank neemt in aanmerking dat de Verdachte gelet op zijn strafblad na de onderhavige feiten niet is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de Verdachte financieel zwaar is getroffen door de gevolgen van de bewezenverklaarde strafbare feiten en bestuurlijke interventie. De kosten in verband met de retourzendingen van beide transporten zijn aan hem doorbelast. Verder is de Verdachte zijn onderneming kwijtgeraakt en is hij achter gebleven met flinke schulden. Bovendien is de rechtbank ter terechtzitting gebleken dat de Verdachte onvoldoende in staat is geweest de complexe milieuwetgeving omtrent het overbrengen van afvalstoffen te doorgronden en dat zijn handelen niet zo zeer ingegeven lijkt te zijn door verkeerde intenties maar dat dit voortkwam uit een tekort aan kennis en inzicht.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^