Overtredingen van Wet dieren en (Europese) voorschriften diervoederhygiëne en biodieselproductie en valsheid in geschrifte door bedrijven waar de verdachte feitelijk leiding aan heeft gegeven
/Rechtbank Noord-Holland 21 juli 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:6984
Aan deze uitspraak ligt Onderzoek Boomtomaat ten grondslag. Het betreft een (milieu) economisch strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank constateert overtredingen van o.a. de Wet dieren en (Europese) voorschriften op het gebied van diervoederhygiëne en biodieselproductie en valsheid in geschrifte door bedrijven, waar de verdachte feitelijk leiding aan heeft gegeven. Er volgt vrijspraak van het overschrijden van grenswaarden (analyseresultaten hebben onvoldoende bewijswaarde) en van deelname aan een criminele organisatie.
Achtergrond
Verdachte 1 was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten aandeelhouder en bestuurder van Bedrijfsnaam 9 en indirect aandeelhouder en bestuurder van Bedrijfsnaam 5, Bedrijfsnaam 2, Bedrijfsnaam 1, Bedrijfsnaam 6 en Bedrijfsnaam 3. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan de volgende strafbare gedragingen van die bedrijven.
In 2014 heeft Bedrijfsnaam 1 een aanvullend diervoeder, bestaande uit mengvetzuren aan het Diervoederbedrijf Bedrijfsnaam 7 verkocht. Van de totale hoeveelheid mengvetzuren die door Bedrijfsnaam 1 aan Bedrijfsnaam 7 zijn verkocht bestond iets meer dan de helft uit technische mengvetzuren die van Bedrijfsnaam 2 afkomstig waren. Bedrijfsnaam 2 beschikte echter niet over een erkenning om diervoedermiddelen te produceren. Bedrijfsnaam 1 was hiervan op de hoogte maar heeft toch van Bedrijfsnaam 2 afgenomen, een handeling waaraan Bedrijfsnaam 2 medeplichtig was. Met betrekking tot de van Bedrijfsnaam 2 afkomstige technische mengvetzuren was bovendien door de leveranciers aan Bedrijfsnaam 2 verklaard dat de geleverde technische mengvetzuren niet bestemd waren voor gebruik als diervoeder. Door technische mengvetzuren van Bedrijfsnaam 2 te gebruiken voor de levering aan Bedrijfsnaam 7 heeft Bedrijfsnaam 1 een product dat niet geschikt is voor diervoeder bestempeld als wel geschikt voor diervoeder. Door in strijd met de waarheid op de verkoopfactuur te vermelden dat de geleverde partij mengvetzuren aan Bedrijfsnaam 7 onder de beschrijving “feedgrade” viel, heeft Bedrijfsnaam 1 zich ook nog schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Verdachte 1 gaf feitelijk leiding aan deze strafbare handelingen van Bedrijfsnaam 1 en Bedrijfsnaam 2.
Het Duitse Diervoederbedrijf Bedrijfsnaam 3, onderdeel van de Bedrijfsnaam 5 Groep waarvan Verdachte 1 indirect aandeelhouder en bestuurder is, heeft in 2014 een partij mengvetzuren, bestemd als diervoeder, aan drie Israëlische diervoederbedrijven verkocht. Voor de levering van deze partij naar Israël heeft Bedrijfsnaam 3 mengvetzuren van de niet-erkende inrichting Bedrijfsnaam 2 gekocht. Hierdoor heeft Bedrijfsnaam 3 in strijd gehandeld met artikel 5 lid 6 van de diervoederhygiëneverordening. Met betrekking tot de van Bedrijfsnaam 2 afkomstige mengvetzuren was door de leveranciers aan Bedrijfsnaam 2 verklaard dat die niet bestemd waren voor gebruik als diervoeder. Om te voorkomen dat Israël de levering van de mengvetzuren zou weigeren hebben Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 9 de verklaring “To whom it may concern” valselijk opgemaakt waarin in strijd met de waarheid was opgenomen dat Bedrijfsnaam 8 B.V., die in tegenstelling tot Bedrijfsnaam 2 wel over een erkenning beschikte voor de productie van diervoeders, de producent was en dat Bedrijfsnaam 2 de exporteur was van de partij mengvetzuren die aan Israël werd geleverd. Verdachte 1 gaf feitelijk leiding aan deze strafbare gedragingen van Bedrijfsnaam 3, Bedrijfsnaam 2 en Bedrijfsnaam 9.
Er zijn dus meerdere bepalingen van de diervoederhygiëneverordening overtreden. De diervoederhygiëneverordening heeft tot doel de gezondheid van mensen en dieren en het milieu te beschermen. De voorschriften van deze verordening beogen een hoog niveau van consumentenbescherming op het vlak van de voedsel- en voederveiligheid te garanderen. De rechtbank rekent het Verdachte 1 aan dat hij heeft bevorderd dat Bedrijfsnaam 2 met haar handelen het risico heeft genomen dat de gezondheid van mensen en dieren en het milieu in gevaar werd gebracht. De kopers van door Bedrijfsnaam 2 geleverde mengvetzuren gingen er immers vanuit dat zij mengvetzuren hadden gekocht die geschikt waren voor gebruik als diervoeder, terwijl een groot deel daarvan daar niet geschikt voor was. Door zo te handelen heeft Bedrijfsnaam 2 bovendien het vertrouwen tussen en in exploitanten in de diervoederindustrie, van groot belang voor het goed functioneren van die bedrijfssector, ernstig geschaad. Ook Verdachte 1 is daar als feitelijk leidinggever mede voor verantwoordelijk.
In 2016 heeft Bedrijfsnaam 1 zich schuldig gemaakt aan het schenden van de meldplicht die voortvloeit uit de Wd. Nadat het vermoeden ontstond dat in de door Bedrijfsnaam 1 ingekochte partijen zonnebloemvetzuren, die bestemd waren voor diervoeder, een te hoog gehalte aan het metaal kwik aanwezig was, had Bedrijfsnaam 1 dit moeten melden bij de NVWA. Het is van groot belang dat de NVWA maatregelen kan treffen als het vermoeden bestaat dat er risico’s zijn voor de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu. Door dit na te laten heeft Bedrijfsnaam 1 bewust een potentieel gevaarlijke situatie veroorzaakt. Verdachte 1 heeft hierbij feitelijk leiding gegeven aan Bedrijfsnaam 1.
Bedrijfsnaam 6, producent van biodiesel uit onder andere dierlijke vetten, heeft zich in 2015 en 2016 schuldig gemaakt aan overtreding van de Wd door in strijd te handelen met voorschriften uit de Verordeningen 142/2011 en 1069/2009.
Voor het produceren van biodiesel uit dierlijk vet gelden wettelijke bepalingen ter bescherming van de gezondheid van mens en dier. In dierlijk vet kunnen namelijk ziekteverwekkers zitten. Voor de productie van biodiesel uit dierlijk vet gelden daarom specifieke eisen ten aanzien van de voorbehandeling van de grondstof, de verwerkingsmethode en daarbij te hanteren procesparameters.
Hoewel Bedrijfsnaam 6 van een groot gedeelte van de tenlastelegging wordt vrijgesproken, is volgens de rechtbank wel bewezen dat Bedrijfsnaam 6 in de periode van januari 2015 tot maart 2016 biodiesel heeft geproduceerd uit dierlijk vet van categorie 1, op een wijze die niet volledig in overeenstemming is met de daarvoor in Verordening 142/2011 voorgeschreven verwerkingsmethode (vereiste parameters). Daarnaast heeft zij in de eerste twee maanden van 2016 in strijd met de verordening biodiesel geproduceerd uit dierlijk vet van categorie 1 dat niet volgens de voorgeschreven verwerkingsmethode 1 (sterilisatie onder druk) voorbehandeld was. Bedrijfsnaam 6 heeft de geproduceerde biodiesel vervolgens als brandstof verkocht aan verschillende bedrijven.
In september en in oktober 2015 heeft Bedrijfsnaam 6 in strijd met het exportverbod van artikel 43 van Verordening 1069/2009 glycerine (een bijproduct van het biodieselproces), afkomstig van categorie 1-materiaal naar China geëxporteerd, terwijl zij wist dat dit verboden was.
Verdachte 1 gaf feitelijk leiding aan deze strafbare feiten van Bedrijfsnaam 6.
De rechtbank acht het kwalijk dat Verdachte 1 bewust heeft gehandeld in strijd met voorschriften die tot doel hebben mens en dier te beschermen tegen gezondheidsrisico’s. Het was Bedrijfsnaam 6 überhaupt niet toegestaan om categorie 1-materiaal te importeren dat niet was gesteriliseerd onder druk (methode 1). De beschikkingen waarmee de NVWA toestemming gaf voor het binnen Nederland brengen van categorie 1-materiaal bevatten immers steeds de expliciete voorwaarde dat het materiaal een behandeling had ondergaan volgens methode 1.
Of de door Bedrijfsnaam 6 op onjuiste wijze geproduceerde biodiesel daadwerkelijk een risico heeft gevormd voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, kan niet worden vastgesteld. In het rapport Prionreductie van Glatzel en Raudner en de verklaring van Prof. Getuige 4 ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het tegendeel. Dit is echter pas bij het door Glatzel en Raudner achteraf uitgevoerde experiment gebleken, en was Bedrijfsnaam 6 niet bekend ten tijde van het begaan van de strafbare feiten.
Met betrekking tot de persoon van de Verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van Verdachte (gedateerd 30 april 2023), waaruit blijkt dat de Verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Het strafblad van Verdachte heeft dan ook geen invloed gehad op de op te leggen straf.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat Verdachte 1 gedurende meerdere jaren geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen en niet de zorgvuldigheid heeft betracht die verlangd mag worden van een directeur van bedrijven die zich onder andere bezighouden met activiteiten waarbij de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu in het geding is. Verdachte 1 schoof verantwoordelijkheid voor het naleven van de regelgeving af op zijn werknemers en verwijderde regelmatig e-mailberichten van zijn werknemers zonder die te lezen. Als hij er nadrukkelijk op werd gewezen dat iets verboden was, zag hij daarin geen aanleiding om anders te handelen. Er moest immers geld worden verdiend, zo schreef Verdachte 1 in een e-mail. Uit het onderzoek ter zitting is het beeld gerezen dat Verdachte 1 zijn commerciële belangen nastreefde zonder al te veel rekening te willen houden met (gezondheids)risico’s voor mensen, dieren en het milieu. Hoewel Verdachte 1 ter zitting heeft erkend dat er dingen niet goed zijn gegaan, heeft hij geen volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn laakbare handelen waaraan onverantwoorde risico’s voor mens, dier en milieu waren verbonden.
Strafoplegging
Voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar.
240 taakstraf
Geldboete van €276.250
Ontzetting van de Verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair of feitelijk bestuurder dan wel vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 Sr voor de duur van 3 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.