Procesafspraken tussen OM en bedrijf geaccepteerd, vervolging heeft geen maatschappelijke prioriteit
/Rechtbank Overijssel 23 maart 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1243
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij, als werkgever, al dan niet opzettelijk, bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid heeft nagelaten zorg te dragen voor maatregelen die nodig zijn ter voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en de gezondheid van de bij haar werkzame werknemers.
Op 23 maart 2023 zijn tussen de officier van justitie en de verdediging tijdens een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting afspraken tot stand gekomen over het verloop van de voor de rechtbank te voeren strafprocedure. Deze afspraken worden ook wel ‘procesafspraken’ genoemd. De rechtbank stelt voorop dat een op procesafspraken toegesneden specifieke wettelijke regeling ontbreekt. De wet laat echter ruimte voor consensualiteit in de vorm van procesafspraken.
In deze strafzaak hebben de procesafspraken geresulteerd in een gezamenlijk afdoeningsvoorstel van de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank. Om procesafspraken legitiem te laten zijn, is het van belang dat recht wordt gedaan aan de aan de rechtbank toevertrouwde verantwoordelijkheid. Dit brengt met zich dat de rechtbank niet buitenspel mag worden gezet en zij aldus verantwoordelijk is voor de procesvoering, de rechterlijke toetsing ten aanzien van de eerlijkheid van de wijze van totstandkoming van de procesafspraken en de beoordeling van de strafzaak aan de hand van het beslissingsmodel van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het onderstaande afdoeningsvoorstel betreft een factor die de rechtbank in de door haar te nemen beslissingen zal meewegen.
Het afdoeningsvoorstel
Het afdoeningsvoorstel dat door de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank is voorgelegd, houdt – samengevat – concreet het volgende in:
De officier van justitie zal vorderen dat de rechtbank de officier van justitie vanwege het tijdsverloop in deze strafzaak niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van verdachte. De verdediging zal zich eveneens op dit standpunt stellen.
De officier van justitie en de verdediging zullen afzien van het instellen van hoger beroep als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van de procesafspraken vonnis wijst.
Indien de rechtbank onmiddellijk mondeling vonnis wijst, hebben de officier van justitie en de verdediging er geen bezwaar tegen dat de schriftelijke uitwerking van het mondelinge vonnis niet binnen tweemaal vierentwintig uur aan hen wordt verstrekt.
Na het beëindigen van deze strafzaak overeenkomstig de gemaakte procesafspraken zal de verdediging afzien van het indienen van een schriftelijk verzoek tot schadevergoeding zoals bedoeld in de artikelen 530 en 533 Sv.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de gemaakte procesafspraken, gevorderd dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op die procesafspraken, bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte in deze strafzaak van rechtsbijstand werd voorzien en dat verdachte op basis van voldoende en duidelijke informatie, vrijwillig en bewust heeft meegewerkt aan de procesafspraken, zodat sprake is van een eerlijk proces. Bovendien zijn er in deze zaak geen benadeelde partijen.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het afdoeningsvoorstel van de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank en het in lijn daarmee gehouden requisitoir en pleidooi voldoende recht doet aan deze strafzaak en legitiem is, en dat hiermee zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt. Daarbij is er onder meer mee rekening gehouden dat het aan verdachte verweten gedrag is geconstateerd in de periode van november 2015 tot juni 2016, de redelijke termijn in deze strafzaak is aangevangen met het verhoor van persoon 1, optredende namens verdachte, op 6 september 2016, de strafzaak is aangevangen door betekening van de dagvaarding op 23 mei 2018 en aan een opdracht van de strafkamer ter zitting van 28 juni 2019 aan de rechter-commissaris om een deskundige te benoemen tot op heden (bijna drie jaar later) nog geen uitvoering is gegeven.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat met het volgen van de procesafspraken de rechtsketen (inzet rechter-commissaris, kostbaar deskundigenonderzoek, nieuwe zitting(en) in eerste aanleg, terwijl in deze strafzaak het belang van partijen om rechtsmiddelen in te stellen evident is) wordt ontlast en het haar voorkomt dat voortzetting van strafrechtelijke vervolging in deze strafzaak geen maatschappelijke prioriteit heeft.
Gelet op dit zeer lange tijdsverloop in deze strafzaak, welk tijdsverloop niet aan verdachte te wijten is, terwijl de ingewikkeldheid van de rechtsvragen in deze strafzaak met zich brengt dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk zal zijn en te voorzien zal zijn dat afronding van deze strafzaak in eerste aanleg nog geruime tijd zal vergen, en het ontbreken van maatschappelijke prioriteit, is de rechtbank van oordeel dat enig te respecteren strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging is komen te ontvallen. Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe dat zij partijen in hun op basis van de tussen hen gemaakte procesafspraken gevoerde requisitoir en pleidooi zal volgen en de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren.
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Lees hier de volledige uitspraak.