Rechter in quarantaine doet mee aan berechting. Mag dat?
/Parket bij de Hoge Raad 10 november 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1050
Mag een strafzitting worden gehouden terwijl een van de rechters zich in quarantaine bevindt wegens de coronamaatregelen en deze rechter wel via een tweezijdig elektronisch medium met de rechters en de procespartijen in de zittingszaal kan communiceren? Het is een vraag waarop de wet geen pasklaar antwoord geeft, ook niet in de Tijdelijke wet COVID Justitie en Veiligheid.
De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad, Jos Silvis, wil dan ook dat de Hoge Raad zich uitspreekt over deze vraag: kan een van de rechters of raadsheren in een strafzaak aan de berechting deelnemen zonder zelf in de zittingszaal aanwezig te zijn. Hij heeft daarom vandaag een vordering cassatie in het belang der wet ingesteld. Een spoedige uitspraak van de Hoge Raad over deze kwestie kan de rechtspraktijk helpen of voor de wetgever inzichtelijk maken waar een knelpunt zit.
De zaak
In een jeugdstrafzaak nam een raadsheer (rechter in een hof) die vanwege een COVID-19 quarantaine niet aanwezig kon zijn, toch deel aan de zitting via een online verbinding. De verdediging en het Openbaar Ministerie (OM) stemden in met deze wijze van berechten waardoor de zaak definitief kon worden afgerond. De verdachte werd door het hof vrijgesproken. Het OM stelde geen hoger beroep in.
Tijdens de behandeling door het hof bevonden zich de voorzitter van de meervoudige kamer, een van de raadsheren, de advocaat-generaal en de advocaat van de verdachte gewoon in de zittingszaal. Maar een van de raadsheren zat thuis achter een scherm. Er was een tweezijdige beeld en geluidsverbinding met de zittingzaal. Volgens de tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid moet voor de inhoudelijke behandeling van een strafzaak een fysieke zitting worden gehouden, een videoconferentie kan daarvoor niet in de plaats komen.
Het hof vond dat er in deze zaak een volwaardige fysieke zitting werd gehouden, ook al was een van de raadsheren slechts online met de zitting verbonden. De verdediging en de advocaat-generaal stemden in met de bijzondere gang van zaken. Een strafzaak tegen een minderjarige vindt met gesloten deuren plaats zodat hier geen probleem van openbaarheid speelt.
Standpunt PG
De PG vindt dat de zittingsvoorzitter de bevoegdheid heeft te beoordelen of deze vorm van een terechtzitting toelaatbaar is, zo lang geen fundamentele rechten of belangen van derden worden geschonden.
Het uitstellen van de behandeling om letterlijk aan zittingsvoorschriften te voldoen ook als die geen redelijk doel dienen, kan volgens de PG een excessief formalisme opleveren en strijdig zijn met het beginsel van voortvarendheid. Nu er tussen de procespartijen overeenstemming was over de gang van zaken, het belang van openbaarheid niet speelt omdat de zaak achter gesloten deuren moest plaatsvinden, er geen belangen van derden in het geding zijn en evenmin fundamentele rechten worden geschonden door de wijze van berechting, is het volgens de PG aan de zittingsvoorzitter om te bepalen of de gang van zaken past in de orde van de zitting.
De Hoge Raad kan zich nu uitspreken over de vraag of op deze manier een berechting kan plaatsvinden. Het oordeel van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk; voor de onherroepelijk vrijgesproken verdachte verandert niets.
Lees hier de volledige conclusie.