Rechterlijke onpartijdigheid en onschuldpresumptie bij plea bargaining waaraan klager niet deelneemt

Een belangrijke nieuwe ontwikkeling in de recente Nederlandse strafrechtspraktijk betreft die van het maken van ‘procesafspraken’. Daarbij gaat het, kort gezegd, om een vorm van procesvoering waarbij openbaar ministerie en verdediging gezamenlijk afspraken maken over het verloop en de afloop van een concrete strafprocedure, waarna die afspraken worden getoetst door de rechter en eventueel worden gevolgd. Nederland loopt bepaald niet voorop in deze beweging naar meer consensualiteit; in veruit de meeste lidstaten van de Raad van Europa bestaat al langer toegesneden wetgeving. Dit blijkt onder meer uit een rechtsvergelijkende studie van het EHRM ten behoeve van het in 2014 verschenen arrest Natsvlishvili en Togonidze t. Georgië.

Het Hof zette daarin een algemeen toetsingskader voor procesafspraken in het licht van art. 6 EVRM uiteen. Daarbij benadrukte het Hof dat voor een procesafspraak – het Hof gebruikt de Anglo-Amerikaanse term ‘plea bargaining’ – (a) de verdachte welbewust en geïnformeerd over de feiten en van de rechtsgevolgen daarvan, en daadwerkelijk vrijwillig met die afspraak moet hebben ingestemd, en dat (b) de inhoud van de afspraak en de eerlijke wijze van de totstandkoming daarvan tussen de procespartijen onderwerp moeten zijn van een voldoende (substantiële) rechterlijke toetsing. De onderhavige zaak betreft een nadere invulling van dit algemene toetsingskader, waarbij het maken van procesafspraken bij een pluraliteit aan verdachten tegen het licht van de rechterlijke onpartijdigheid en de onschuldpresumptie wordt gehouden.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^