Verjaring verduistering: brief OvJ met voornemen tot vervolging kan niet als een daad van vervolging worden beschouwd

Rechtbank Midden-Nederland 7 april 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1298

De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het recht tot strafvordering (deels) is verjaard. De verdediging heeft daarvoor aangevoerd dat er bij verduistering op grond van artikel 321 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een verjaringstermijn van zes jaar geldt. Dat betekent dat de officier van justitie niet ontvankelijk is voor de periode van 28 oktober 2011 tot 2 maart 2016.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat er sprake is van verduistering in dienstbetrekking op grond van artikel 322 Sr, waarvoor een verjaringstermijn van 12 jaar geldt. Deze termijn is nog niet verstreken. Er is daarom geen sprake van verjaring.

Het oordeel van de rechtbank

Voor de beantwoording van de vraag of de officier van justitie verdachte (nog) kan vervolgen, is van belang welk strafbaar feit ten laste is gelegd.

In dit geval is primair ten laste gelegd ‘verduistering in dienstbetrekking’ op grond van artikel 322 Sr.

Daarnaast is impliciet subsidiair ten laste gelegd ‘verduistering’ op grond van artikel 321 Sr.

Gelet op het geldende strafmaximum voor verduistering in dienstbetrekking, kan verdachte voor het primair ten laste gelegde nog worden vervolgd.

Wat betreft de ontvankelijkheid van de officier van justitie voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde verduistering, stelt de rechtbank het volgende vast.

Verjaring - juridisch kader

Op grond van artikel 70, eerste lid, Sr vervalt door verjaring het recht op strafvervolging kort gezegd na zes jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaar is gesteld en na twaalf jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan drie jaar en tot acht jaar is gesteld.

Verduistering wordt ingevolge artikel 321 Sr wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar. Op grond van artikel 71 Sr vangt de termijn van verjaring aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. De verjaring kan worden gestuit door een daad van vervolging (artikel 72 Sr).

Conclusie

Op grond van artikel 70 lid 1 jo. 321 Sr is een verjaringstermijn van zes jaar van toepassing. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, kan de brief van de officier van justitie van 15 april 2020 met de mededeling dat hij voornemens is verdachte te vervolgen, niet als een daad van vervolging worden beschouwd.

De rechtbank is van oordeel dat de verjaringstermijn voor het eerst is gestuit op 2 maart 2022 door het betekenen van de dagvaarding. Het recht tot strafvordering is verjaard voor de periode die, terugrekenend vanaf het moment van stuiting, is gelegen méér dan zes jaar terug; derhalve de periode vóór 3 maart 2016.

De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde verduistering voor de periode van 28 oktober 2011 tot en met 2 maart 2016. Voor het overige deel van de ten laste gelegde periode is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Het betreft de periode van 3 maart 2016 tot en met 8 april 2016.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^