Rechtspersoon met valse loonadministratie: valsheid in geschrift en schending plicht gegevens te verstrekken
/Rechtbank Rotterdam 28 januari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:715
De verdachte heeft doelbewust en structureel leiding gegeven aan het opmaken van een valse bedrijfsadministratie door de rechtspersonen NPR en WW. Het uitzendbureau dat door deze rechtspersonen werd gedreven stelde mensen uit onder meer Oost-Europa in Nederland te werk en betaalde hun een uurtarief onder het minimumloon. Dit probeerde de verdachte, in zijn hoedanigheid van bestuurder/feitelijk leidinggevende van NPR en WW, te verhullen door deze werknemers deels blanco kwitanties te laten tekenen. De daarop vermelde bedragen werden later door NPR en WW ingevuld, zodat het leek alsof de werknemers hadden getekend voor ontvangst van de op de kwitanties vermelde bedragen en het op hun loonstroken vermelde salaris daadwerkelijk hadden ontvangen. In werkelijkheid ontvingen zij daar slechts een deel van. Het verschil tussen het op de loonstroken vermelde salaris en het daadwerkelijk betaalde salaris kwam aan NPR en WW - en via deze de verdachte - ten goede.
Feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift (feit 1)
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de (als uitzendkrachten) bij naam rechtspersoon 1 (hierna: “NPR”) en naam rechtspersoon 2 (hierna “WW”) in dienst zijnde loonstroken kregen die steeds betrekking hadden op een periode van vier weken. Deze werknemers kregen wekelijks een contante loonbetaling die gelijk was aan het aantal gewerkte uren van die week maal het loon conform de cao.
In de vierwekelijkse periode waarop een loonstrook betrekking had, kregen de hiervoor bedoelde werknemers dus in totaal vier wekelijkse contante betalingen. Die betalingen kwamen niet volledig overeen met de bedragen die op de loonstroken stonden vermeld.
Om deze verschillen administratief kloppend te maken, lieten NPR en WW de desbetreffende werknemers blanco kwitanties tekenen. Daarop werd dan achteraf het verschil tussen het bedrag op de loonstrook en het saldo van de vier wekelijkse contante betalingen ingevuld. Dat bedrag werd circa een week na de vier contante betalingen, feitelijk aan de werknemers uitbetaald. Op die manier hadden deze werknemers precies ontvangen wat ze conform de loonstroken zouden moeten krijgen. De werknemers konden aan de hand van de loonstroken zien op welke bedragen zij recht hadden. De blanco kwitanties werden naderhand door de verdachte ingevuld en aan de desbetreffende loonstrook geniet. Vakantiegeld is altijd uitbetaald, met uitzondering van de periode kort voor het faillissement van NPR. De verdediging stelt, op grond van het voorgaande, dat vrijspraak dient te volgen voor feit 1.
Beoordeling
Blanco kwitanties
De verklaring van de verdachte op de zitting met betrekking tot blanco kwitanties vindt geen steun in het strafdossier en is ongeloofwaardig. Vooropgesteld zij dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven waarom de (als uitzendkrachten werkzame) werknemers vóóraf blanco kwitanties moesten tekenen en waarom er niet bij de feitelijke betaling van het verschil tussen het bedrag op de loonstrook en het saldo van de vier wekelijkse contante betalingen een kwitantie daarvan kon worden opgemaakt en volledig kon worden ingevuld. De verdachte voorgestelde werkwijze is op zichzelf al onlogisch en ongeloofwaardig. Zijn verklaring strookt bovendien ook niet met wat de desbetreffende werknemers daarover hebben verklaard. Geen van deze werknemers spreekt over extra betalingen naast de wekelijkse (of maandelijkse) betalingen, waarbij het verschil tussen de loonstrook en de betalingen achteraf zou zijn uitbetaald. Dat de werknemers, zoals de verdachte verklaart, aan de hand van hun loonstroken konden vaststellen dat zij betaald hadden gekregen waar zij recht op hadden, vindt evenmin steun in het dossier. Het merendeel van de gehoorde werknemers verklaart dat zij geen loonstroken kregen. Dat wordt bevestigd door getuige naam getuige 1, die verklaart dat de werknemers c.q. uitzendkrachten geen loonstroken kregen bij de uitbetalingen. De gehoorde werknemers naam werknemer 1 en naam werknemer 2 - die (op enig moment) wel loonstroken hebben gekregen - verklaren ook dat zij niet feitelijk uitbetaald hebben gekregen wat er op die loonstroken stond. Getuige naam getuige 2 verklaart verder dat hij het bedrag op de kwitantie achter zijn loonstrook over periode 4 in 2012 nooit heeft ontvangen. Ook dit ontkracht de verklaring van de verdachte.
De aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bieden voldoende wettig en overtuigend bewijs dat NPR en WW blanco kwitanties lieten tekenen door de in de tenlastelegging genoemde werknemers c.q. uitzendkrachten en dat zij de daarop (achteraf) ingevulde bedragen, zijnde het verschil tussen het bedrag op de loonstroken en de feitelijke contante betalingen aan de uitzendkrachten, nooit daadwerkelijk aan de uitzendkrachten hebben uitbetaald.
Door deze (niet met de waarheid overeen stemmende) kwitanties aan de loonstroken te hechten en dit samenstel van geschriften vervolgens op te nemen in hun administratie hebben NPR en WW hun loonadministratie valselijk opgemaakt.
De rechtbank leidt uit deze handelwijze ook af dat de kwitanties bedoeld zijn geweest om jegens derden, waaronder het UWV en de Belastingdienst, te bewijzen dat de bedrijfsvoering van NPR en WW op orde was, met name dat de op de in loonadministratie opgenomen loonstroken en kwitanties vermelde bedragen daadwerkelijk aan de desbetreffende werknemers waren betaald, zulks terwijl dit laatste in werkelijkheid niet het geval was.
Vakantiegeld
Alle in de tenlastelegging genoemde werknemers c.q. uitzendkrachten hebben verklaard dat zij het vakantiegeld niet (volledig) hebben ontvangen. Het merendeel verklaart zelfs in het geheel nooit vakantiegeld te hebben ontvangen. De verklaring van de verdachte hieromtrent - dat het vakantiegeld grotendeels is betaald - is daarom ongeloofwaardig.
Loonstroken naam medeverdachte 1
Uit artikel 7:627 van het Burgerlijk Wetboek volgt het arbeidsrechtelijke principe ‘geen arbeid, geen loon’. Nu medeverdachte naam medeverdachte 1 zelf heeft verklaard dat zij nooit een dag heeft gewerkt voor NPR en dat zij nooit loon heeft ontvangen, vloeit daaruit voort dat zij geen recht had op loon en dat haar loonstroken die zijn aangetroffen in de administratie van NPR, per definitie, vals zijn.
Feitelijk leidinggeven
De verdachte heeft verklaard dat hij feitelijk leidinggever was van zowel NPR als WW en dat hij verantwoordelijk was voor de gehele bedrijfsadministratie van beide rechtspersonen. Deze verklaring vindt ook steun in het dossier. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de tenlastegelegde gedragingen van NPR en WW.
Medeplegen
Nu de medeverdachte naam medeverdachte 2 is vrijgesproken van het te zijnen aanzien onder 1 tenlastegelegde en het dossier geen aanknopingspunten bevat voor overige personen met wie de verdachte het onderhavige feit zou hebben medegepleegd, zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Valsheid in geschrift en schending plicht gegevens te verstrekken (feit 2)
De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode geen gezamenlijke huishouding gevoerd met zijn partner mevrouw naam medeverdachte 1. Daarom is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte valsheid in geschrifte heeft gepleegd en dat de verdachte nalatig is geweest in het verstrekken van gegevens. Derhalve dient vrijspraak te volgen.
Beoordeling
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volgt dat hij op 5 januari 2015 aanvragen heeft ingediend in het kader van een uitkering onder de Werkloosheidswet en een uitkering onder de Toeslagenwet. In beide aanvragen heeft de verdachte te kennen gegeven alleenstaand te zijn en geen inkomen uit werk of anderszins te genieten.
Gezamenlijke huishouding
Op grond van artikel 3, derde lid, van Participatiewet (vóór 1 januari 2015: Wet werk en bijstand) is van een gezamenlijke huishouding sprake indien personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Ingevolge het vierde lid wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest in de periode van 2 jaar voorafgaand aan de aanvraag of uit hun relatie een kind is geboren.
De vraag of personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, moet worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke situatie. Dat twee personen op verschillende adressen staan ingeschreven is daarbij niet van doorslaggevend belang. De verdachte heeft bij zijn eerste verhoor te kennen gegeven dat hij op dat moment al 15 jaar samenwoonde met naam medeverdachte 1 en dat hij op een ander adres stond ingeschreven om schuldeisers te omzeilen.
Naam medeverdachte 1 heeft bij haar verhoor eveneens verklaard dat de verdachte en zij bij elkaar verbleven op de adres verdachte te woonplaats verdachte. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij zorgt voor de kinderen en het huishouden, waaronder het wassen van de kleding van de verdachte. De verdachte doet de wekelijkse boodschappen en betaalt samen met zijn zoon naam medeverdachte 2 de huur. Zij storten daartoe geld op rekening van naam medeverdachte 1. Zij krijgt van de verdachte zakgeld.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode zijn hoofdverblijf had op de adres verdachte te woonplaats verdachte en met naam medeverdachte 1 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd.
Werk/werkzaamheden/inkomsten uit arbeid
Hierboven is reeds vastgesteld dat de verdachte bovengenoemde aanvragen heeft ingevuld en heeft ingediend. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard, altijd te hebben gewerkt en daaruit inkomen te hebben genoten. Daarmee is gegeven dat hij in strijd met de waarheid op de aanvragen heeft ingevuld dat hij geen werk of werkzaamheden had en geen inkomen genoot uit arbeid of anderszins en tevens dat hij, in strijd met de op hem ingevolge artikel 25 van de Werkloosheidswet en artikel 12 Toeslagenwet rustende verplichting, heeft nagelaten de uitkeringsinstantie op de hoogte te stellen van deze feiten.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de onder 2 tenlastegelegde gedragingen opzettelijk heeft begaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat men, indien men een uitkering krachtens de sociale zekerheidswetgeving aanvraagt en vervolgens geniet, gehouden is om te allen tijde gegevens die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling en de eventuele wijziging van het recht op die uitkering, correct en tijdig aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven; met name indien het gegevens zijn die betrekking hebben op het voeren van een gezamenlijke huishouding en het hebben van een inkomen dan wel het verrichten van werkzaamheden. Daarnaast is de verdachte bij de aanvraag expliciet gevraagd of hij deze naar waarheid heeft ingevuld en is hij er in de toekenningsbeschikking op gewezen is dat hij alles diende te melden dat van invloed kon zijn op zijn uitkering.
Het is ook niet aannemelijk dat de verdachte zich niet bewust was van het belang van het juist beantwoorden van de vragen en het vermelden van een gezamenlijke huishouding, aangezien de verdachte en zijn partner in de tenlastegelegde periode twee uitkeringen en toeslagen hebben aangevraagd die tezamen in een hoger bedrag zouden resulteren dan een enkele gezinsuitkering.
Periode
Gelet op het feit dat de verdachte de aanvragen op 5 januari 2015 heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat slechts kan worden bewezen dat de verdachte met ingang van die datum zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het onder 2 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen voor zover dit ziet op de periode van 5 januari 2015 tot en met 11 oktober 2016.
Bewezenverklaring
Feit 1 (primair): feitelijk leiding geven aan het door een tweetal rechtspersonen meermalen plegen van valsheid in geschrift
Feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming.
Strafoplegging
gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar
Lees hier de volledige uitspraak.