Rechtspersoon wordt veroordeeld voor overtreding Meststoffenwet

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 september 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3070

De rechtbank heeft eerder als volgt overwogen:

Verdachte heeft gedurende een periode van drie jaren fors meer opfokhennen / leghennen gehouden dan was toegestaan op basis van het op het bedrijf rustende pluimveerecht. Over de gehele periode was sprake van een overschrijding van bijna 500.000 PE. Door haar handelen heeft Verdachte de Meststoffenwet overtreden die tot doel heeft het terugdringen van het mestoverschot door een verdere groei van de (pluim)veestapel in te dammen en daarmee gepaard gaande bescherming van de bodem. Het handelen van Verdachte leidt tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de regels houden. Dit neemt de rechtbank Verdachte kwalijk.

Verdachte heeft gedurende een lange periode grote hoeveelheden, jaarlijks gemiddeld omstreeks tweehonderdduizend stuks, pluimvee gehouden. Daartegenover beschikte Verdachte in zijn totaliteit slechts over een minimaal pluimveerecht van 6 PE. Feitelijk heeft Verdachte jarenlang pluimvee gehouden zonder te beschikken over de rechten, benodigd in het kader van de Meststoffenwetgeving. Reeds om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf of een geheel voorwaardelijke straf. Hoewel de rechtbank het lovenswaardig vindt dat Verdachte heeft willen investeren in technologische ontwikkelingen voor mestverwerking, moet de rechtbank ook vaststellen dat de investeringen zijn gedaan door de wettelijk vereiste pluimveerechten te verkopen. Ontheffing voor de pluimveerechten was niet verleend, noch enige andere toestemming om te handelen zoals hij heeft gedaan (toevoeging hof: noch is aannemelijk geworden dat er concrete toezeggingen zijn gedaan dat er ontheffingen zouden worden verleend en evenmin dat het handelen van de Verdachte anderszins van overheidswege zou worden gedoogd).

De technologie voor mestverwerking en mestverwaarding bevond zich zeker in de eerste jaren nog niet in een voltooide en uitontwikkelde fase. Het ontbreken van de benodigde pluimveerechten heeft derhalve in de fase van ontwikkeling van de technologie een negatieve belasting van het milieu opgeleverd, in ieder geval voor de tijd waarop de mestverwerkingsmachine nog niet in bedrijf was.

Het opleggen van een straf is dan geboden. Dat de investering in de mestverwerkingsinstallatie niet mogelijk was zonder de verkoopopbrengst van de pluimveerechten en dat deze installatie (toevoeging hof: volgens de verdachte) mede ontworpen is vanuit de wens om de natuur niet of zo min mogelijk te belasten (gelijk aan de doelstelling van de Meststoffenwet), maakt dit niet anders. Door de verkoop van de pluimveerechten zijn immers gelden vrijgemaakt, waarover anders niet kon worden beschikt, en waardoor ook langs die weg een concurrentievoordeel ten opzichte van andere pluimveehouders is verkregen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een forse geldboete, passend is. De rechtbank zal een gedeelte van deze geldboete voorwaardelijk opleggen teneinde Verdachte te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Het hof sluit zich aan bij de hierboven vermelde overwegingen van de rechtbank die tot de door haar opgelegde straf hebben geleid. Het hof neemt die overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden om tot een lagere straf te komen dan de rechtbank.

Aanvullend overweegt het hof nog in navolging van de advocaat-generaal dat, door het verkopen van zijn pluimveerechten, ruimte vrijkwam voor andere veehouders/bedrijven om productierechten (bij) te kopen of (bij) te leasen. Een ander (pluimvee)bedrijf zal die rechten vervolgens gebruiken, waardoor per saldo de totale mestproductie kon worden verhoogd en het milieu door de werkwijze van de Verdachte juist extra kon worden belast.

Bewezenverklaring

  • overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

  • overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

  • overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

  • Geldboete van €180.000 waarvan groot €90.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^