Slagende bewijsklacht “verwerven”: uit bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat verdachte feitelijke zeggenschap over onroerend goed heeft verworven
/Hoge Raad 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:629
Het gerechtshof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens
Feit 2: opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Feit 3 primair: van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Feit 4: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Voorts heeft het hof de verdachte wegens 1 “als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen” veroordeeld tot voorwaardelijke hechtenis voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Tot slot heeft het hof beslist ten aanzien van in beslag genomen, maar nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals in het arrest omschreven.
Middel
Geklaagd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer, kan worden afgeleid dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode de onroerende zaak te Oostenrijk heeft verworven. Uit de bewijsvoering blijkt slechts dat vanaf de bankrekening van de verdachte en zijn partner, betrokkene 2 tussen 1 december 2011 en 3 januari 2012 overboekingen naar de bankrekening van een Oostenrijkse notaris hebben plaatsgevonden, aldus het middel.
Beoordeling Hoge Raad
De klacht slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 15 tot en met 18.
Conclusie AG
15. Uit de parlementaire geschiedenis van art. 420bis Sr blijkt dat het bestanddeel ‘verwerven’ in dit artikel dezelfde betekenis heeft als in de helingsbepalingen. Uit de memorie van toelichting bij de herziene helingsbepalingen volgt dat deze term alle handelingen omvat die tot gevolg hebben dat iemand de feitelijke zeggenschap over een goed verkrijgt. Daarbij kan worden gedacht aan het kopen, ruilen, huren en ten geschenke aannemen. Verwerven duidt op het in handen krijgen, waarbij de wijze van verwerving niet relevant is. Dat kan bijvoorbeeld ook geschieden door middel van een tussenpersoon.Ook is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid van de verwerver bevindt.
16. Door het hof is vastgesteld dat tussen 1 december 2011 en 3 januari 2012 vijf overboekingen van rekeningen van het gastouderbureau, de verdachte en van betrokkene 2 naar de rekeningen van een Oostenrijkse notaris hebben plaatsgevonden ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed in plaats. Uit het door het hof als bewijsmiddel 15 gebruikte overzicht van onderlinge mutaties op de bankrekeningen van het gastouderbureau, de verdachte en van betrokkene 2 blijkt dat de laatste van de vorenbedoelde overboekingen heeft plaatsgevonden op 3 januari 2012, zijnde tevens de laatste dag van de tenlastegelegde periode.
17. Voor zover het hof heeft geoordeeld dat de verdachte met de overboeking op 3 januari 2012 heeft voldaan aan zijn financiële verplichtingen voor de aankoop van het onroerend goed in Oostenrijk, en daarmee dit onroerend goed heeft verworven in de zin van art. 420bis Sr, getuigt dit oordeel, gelet op hetgeen ik onder randnummer 15 heb vooropgesteld, van een onjuiste rechtsopvatting. Uit die overboekingen kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte op 3 januari 2012 de feitelijke zeggenschap over het onroerend goed heeft verkregen.
18. Het oordeel dat de verdachte het onroerend goed in Oostenrijk binnen de tenlastegelegde periode heeft verworven is ook onbegrijpelijk, aangezien uit de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte volgt dat hij de helft van de aankoopsom voor het onroerend goed te Oostenrijk heeft voldaan. De andere helft zou door een ander, te weten betrokkene 1 worden betaald, maar diegene kon vanwege financieringsproblemen zijn helft niet voldoen, waardoor de verdachte zijn gedeelte van de aankoopsom dreigde kwijt te raken. Deze verklaring vindt vervolgens steun in de door het hof voor het bewijs gebruikte koopovereenkomst, die zakelijk weergegeven inhoudt: een kopie van een (in de Duitse taal) opgestelde koopakte inhoudende dat betrokkene 1 en de verdachte voor een bepaald bedrag een perceel met gebouw te plaats kopen. Een en ander is, zoals de steller van het middel terecht opmerkt, ter terechtzitting van het hof ook aangevoerd. Dat het hof de handelingen van de verdachte heeft aangemerkt als het verwerven van een onroerend goed te Oostenrijk, acht ik dan ook niet zonder meer begrijpelijk. Daarmee slaagt de tweede deelklacht.
Lees hier de volledige uitspraak.