Uitgebreide overweging ten aanzien van verweer dat BP auto zou kunnen opeisen dan wel dat de waarde moeilijk te bepalen is
/Gerechtshof Amsterdam 28 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:617
De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte deelneemt en meewerkt aan de begeleiding van IFA (de Intensieve Forensische Aanpak).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde deels voorwaardelijke werkstraf, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte de aanwijzingen van de reclassering opvolgt en dat de verdachte meewerkt aan de begeleiding van IFA, indien de reclassering dat nodig vindt.
Het hof verenigt zich met de door de kinderrechter opgelegde deels voorwaardelijke werkstraf en de motivering daarvan. Dat onderdeel van het vonnis wordt daarom bevestigd.
Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden is door de Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Op dit moment woont de verdachte begeleid. Hij wordt door Spirit op vrijwillige basis begeleid. Zijn begeleider spreekt twee uur per week met de verdachte en is tevreden over hoe het gaat. Omdat IFA doorgaans wordt ingezet bij minderjarigen en de verdachte inmiddels geen minderjarige meer is, zou het goed zijn als de reclassering zelf kan beslissen of IFA nodig is. Als bijzondere voorwaarden adviseert de Raad een meldplicht en de verplichting mee te werken aan IFA of soortgelijke begeleiding indien de reclassering dat nodig acht.
Het hof acht, alles afwegende, de na te melden bijzondere voorwaarden passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij benadeelde
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €9.950 wegens materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €6.900. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de benadeelde partij mogelijk zijn auto kan opeisen en daarom geen schade heeft geleden.
Subsidiair kan de waarde van de auto niet bepaald worden, omdat het een auto betrof die vanuit het buitenland is ingevoerd en de waarde van zo’n auto moeilijk te bepalen is. Daarom is de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding en is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. Meer subsidiair verzoekt de raadsman het schadebedrag niet voor een hoger bedrag dan €2.000 en in elk geval niet voor meer dan €4.900 toe te wijzen, nu dat het bedrag is dat de verdachte aan de verkoop heeft overgehouden respectievelijk het bedrag waarvoor de auto volgens de verdachte is doorverkocht aan de getuige.
Het hof overweegt als volgt.
De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat de benadeelde partij de auto mogelijk kan opeisen, is gebaseerd op de stelling dat de verdachte en (zo begrijpt het hof) de medeverdachte beschikkingsonbevoegd waren ten aanzien van de auto op het moment dat ze deze verkochten aan de getuige. Die stelling is door de raadsman niet onderbouwd. Die stelling is ook anderszins niet aannemelijk geworden, nu het hof uit de stukken opmaakt dat de auto op 27 juli 2017 door de benadeelde partij is geleverd aan medeverdachte. De benadeelde partij was op dat moment beschikkingsbevoegd en er was in beginsel sprake van een geldige titel (koop, zie ook de overeenkomst op pagina 59 van het dossier), zodat is voldaan aan de vereisten voor een geldige overdracht. Nu niet is gebleken dat medeverdachte beschikkingsonbevoegd was op het moment dat hij de auto verkocht aan getuige, is de stelling dat de benadeelde partij zijn auto wellicht kan opeisen (of had kunnen en moeten opeisen), in het geheel niet aannemelijk geworden. Zelfs als dit anders zou zijn, doet dit niet af aan het feit dat de benadeelde partij schade heeft geleden.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet is gebaseerd op de waarde van de auto maar op nakoming van de koopprijs zoals in de koopovereenkomst overeen is gekomen.
De benadeelde partij zou voor de auto een geldbedrag van €9.950 ontvangen en de verdachte en de medeverdachten lieten het door een valse bankapplicatie voorkomen alsof dit bedrag al was overgemaakt. De schade van de benadeelde partij bestaat aldus uit het geldbedrag dat was overeengekomen, maar dat hij nooit heeft ontvangen.
Voorts is door de verdediging niet aannemelijk gemaakt, ook niet door verwijzing naar de omstandigheid dat de auto geïmporteerd was, dat die verkoopprijs afweek van de werkelijke waarde van de auto, terwijl uit onderzoek van het hof in openbare bronnen naar prijzen van hetzelfde type auto met een vergelijkbare leeftijd is gebleken dat €9.950 een reële prijs was voor de auto.
Het hof zal daarom de volledige vordering toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals gevorderd. De verdachte is samen met zijn mededaders tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.