Uitspraak ontnemingszaak na in hoger beroep getroffen schikking met OM
/Gerechtshof Amsterdam 21 januari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:239
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 55.000 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hij heeft daarbij opgemerkt dat tussen de veroordeelde en het openbaar ministerie overeenstemming is bereikt over voornoemd bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting, in de vorm van een schikking.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Bij emailbericht van 5 december 2018 heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat de verdediging en het openbaar ministerie tot overeenstemming zijn gekomen over de hoogte van het door de veroordeelde terug te betalen wederrechtelijk verkregen voordeel. Het bedrag van € 55.000 was op dat moment reeds overgemaakt door de veroordeelde aan het openbaar ministerie, waarna het beslag op het huis van de veroordeelde is opgeheven. Het openbaar ministerie heeft mede ingestemd met de hoogte van dit bedrag op grond van de beperkte betalingsmogelijkheden van de veroordeelde (mede in verband met zijn gezondheid) en de overschrijding van de redelijke termijn.
De advocaat-generaal heeft in zijn email bericht van 5 december 2018 aan het hof, waarvan een afschrift is gestuurd aan de raadsvrouw, opgenomen dat het overleg omtrent het te betalen bedrag in alle vrijheid heeft plaatsgevonden. Ter terechtzitting van 7 januari 2018 heeft de advocaat-generaal hier aan toegevoegd dat de verdediging het openbaar ministerie heeft benaderd voor het treffen van een schikking.
Het hof hecht eraan op te merken dat het in onderhavige zaak niet gaat om een schikking in de zin van artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering. De in dat artikel geregelde situatie ziet op de totstandkoming van een schriftelijke schikking tussen het openbaar ministerie en de veroordeelde zolang het onderzoek ter terechtzitting bij de rechtbank nog niet is gesloten. In de onderhavige situatie heeft de rechtbank reeds vonnis gewezen en kan een schikking in hoger beroep alleen door het hof in de uitspraak worden betrokken indien het vonnis wordt vernietigd en het hof oordeelt overeenkomstig hetgeen tussen het openbaar ministerie en de veroordeelde is overeengekomen.
Het hof heeft zich ervan vergewist dat partijen over en weer aan elkaar voldoende en duidelijke informatie hebben verstrekt ten aanzien van hetgeen werd beoogd. Partijen hebben voldoende tijd gehad weloverwogen tot een ondubbelzinnige beslissing te komen en partijen hebben, zoals het hof afleidt uit het email bericht van 5 december 2018 en het verhandelde ter terechtzitting van 7 januari 2018, zonder dwang deelgenomen aan de daartoe strekkende onderhandeling alsmede hebben partijen zich rekenschap gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel.
Het hof ziet aanleiding, gelet op het voorgaande, de tot stand gekomen schikking in zijn uitspraak te vervatten en het (overeengekomen) wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk te stellen aan de (overeengekomen) betalingsverplichting tot een bedrag van € 55.000.
Lees hier de volledige uitspraak.