Uitspraken Hoge Raad over artikel 6 Wegenverkeerswet: nadere uitleg begrip ‘schuld’ en ‘roekeloosheid’
/De Hoge Raad heeft op 15 oktober uitspraak gedaan in twee zaken over artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW): het zich zo gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of zwaar gewond raakt. De Hoge Raad geeft in de eerste zaak nadere uitleg aan het begrip ‘schuld’ en in de tweede zaak aan het begrip ‘roekeloosheid’.
Eerste zaak: over het begrip ‘schuld’
Waar gaat de zaak over
In de avond van 15 maart 2019 vond op een provinciale weg tussen Noord-Scharwoude en Alkmaar, in een flauwe bocht, een frontale botsing plaats tussen een Nissan en een Renault. De Nissan werd bestuurd door de verdachte. Als gevolg van de botsing overleed de passagier van de Renault en raakte de bestuurder van de Renault zwaar gewond. Ook de verdachte liep als gevolg van het ongeluk ernstig lichamelijk letsel op.
Het gerechtshof heeft vastgesteld dat de auto van de verdachte over de doorgetrokken streep op de rijbaan van het haar tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen, vervolgens een abrupte bocht terug naar rechts heeft gemaakt en daarna op de doorgetrokken streep tegen de Renault is gebotst. Er moet volgens het hof ‘tijd gemoeid zijn geweest’ met het rechtdoor blijven rijden in de bocht, voordat de verdachte geheel op de verkeerde rijstrook reed. Verder vragen provinciale wegen bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers. Dat gold in nog sterkere mate op de plaats van het ongeval vanwege de flauwe bocht in de weg en omdat het donker was. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich “dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend” heeft gedragen dat het verkeersongeval aan haar schuld is te wijten en veroordeelde haar tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met als bijzondere voorwaarde storting van een geldbedrag van € 5.000 op de rekening van het schadefonds van de Vereniging Verkeersslachtoffers en tot een rijontzegging van twee jaar. De verdachte stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. Een van de cassatieklachten was gericht tegen de bewezenverklaarde ‘schuld’.
Oordeel Hoge Raad
Het begrip ‘schuld’ in artikel 6 WVW 1994 betekent: ‘verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid’. Het komt erop aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. De rechter moet dat beoordelen aan de hand van het geheel van de gedragingen van de verdachte. Dat een ongeval ernstige gevolgen heeft, is niet genoeg om zonder meer aan te nemen dat de verdachte deze ‘schuld’ heeft. Het kan wel zo zijn dat in bepaalde omstandigheden ook een kort moment van onoplettendheid zeer onvoorzichtig is. Wat de verdachte in zo’n kort moment deed kan, als dat tot een ongeval leidde, ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW 1994 opleveren.
In deze zaak laat de Hoge Raad het oordeel van het hof dat het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten was, in stand.
Tweede zaak: over het begrip ‘roekeloosheid’
Waar gaat de zaak over
In de avond van 14 september 2021 is de verdachte op een afrit van de N297 te Born met hoge snelheid tegen een voor hem rijdende personenauto gebotst. De bestuurder van die auto is daarbij zwaar gewond geraakt.
Het gerechtshof heeft het volgende vastgesteld. De verdachte maakte als bestuurder op de N297 met gierende banden zogenoemde ‘donuts’. Toen twee verbalisanten die dit zagen hun zwaailicht aanzetten, sloeg de verdachte op de vlucht. Hij bereikte daarbij over een afstand van 1600 meter snelheden tussen 157 en 278 km/u. Hij nam de afrit richting de kruising met de N276 met een snelheid tussen 175 en 184 km/u. Vervolgens botste hij tegen de linker-achterzijde van de voor hem rijdende personenauto. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij dacht dat hij er links voorbij kon. Het hof heeft in zijn beoordeling betrokken dat de verdachte die dag veel stress had, boos was en stoom wilde afblazen, en dat hij bij eerdere ritten op die avond (ruim een half uur voor het verkeersongeval) snelheden van meer dan 200 km/u bereikte.
Het gerechtshof veroordeelde de verdachte onder meer wegens het roekeloos veroorzaken van het verkeersongeval waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel opliep tot een gevangenisstraf van acht maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk en een rijontzegging van drie jaar waarvan een jaar voorwaardelijk. De verdachte stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. De cassatieklacht is gericht tegen de motivering van de bewezenverklaring van roekeloosheid.
Oordeel Hoge Raad
‘Roekeloosheid’ is de zwaarste vorm van ‘schuld’ als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Van ‘roekeloosheid’ is sprake bij ‘een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn’. De Hoge Raad past in deze uitspraak zijn eerdere (strenge) rechtspraak aan aan nieuwe wetgeving waarin de ‘roekeloosheid’ nader is omschreven. Van ‘roekeloosheid’ is voortaan in elk geval sprake als de verdachte het nieuwe artikel 5a WVW 1994 heeft overtreden. Artikel 5a WVW 1994 verbiedt iedereen ‘opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is’. Dit artikel noemt ook een aantal voorbeelden van verkeersovertredingen waarbij dat het geval kan zijn. Bij het bewijs van artikel 5a WVW 1994 komt het aan op de ‘algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft’.
In deze zaak laat de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand dat het ernstige ongeval na zeer gevaarlijk rijgedrag van de verdachte, aan zijn schuld ‘bestaande in roekeloosheid’ te wijten was.
Lees hier de volledige uitspraken: