Unicum: veroordeling voor buitensporig middelenverbruik door bestuurder (art. 347 Sr nieuw)
/Rechtbank Amsterdam 9 november 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:7145
De Verdachte heeft als bestuurder bedrijfsactiva om niet vervreemd ten gevolge waarvan een vennootschap ernstig is benadeeld en het voortbestaan daarvan in gevaar is gekomen. Verdachte heeft vanuit de betreffende vennootschap omzet uitgekeerd aan zichzelf en bedrijfsactiva die een bepaalde waarde vertegenwoordigden – namelijk het klanten- en personeelsbestand – om niet overgeheveld naar twee andere vennootschappen, terwijl de ‘verlaten’ vennootschap achterbleef met een verdampende omzet en een miljoenenschuld bij de Belastingdienst. Daarnaast heeft verdachte als feitelijke leidinggevende ten aanzien van twee vennootschappen belastingfraude gepleegd door het niet doen van aangifte omzetbelasting. Verdachte wordt ten aanzien van het bewezenverklaarde onder artikel 347 Sr voor een deel ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het handelen van verdachte voor 1 juli 2016 niet strafbaar was. Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden.
Feit 1: feiten en omstandigheden
Bedrijfsstructuren
Bedrijf 1 is opgericht op 1 juni 1995. Bedrijf 3 is enig aandeelhouder en bestuurder van bedrijf 1 bedrijf 4 is bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijf 3 en verdachte is op zijn beurt weer enig aandeelhouder en bestuurder van bedrijf 4.
Bedrijf 5 is opgericht op 10 mei 2011 en draagt vanaf 29 april 2017 deze statutaire naam. Bedrijf 6 is bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap. Bedrijf 2 is aandeelhouder van bedrijf 6 Verdachte is op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder van bedrijf 2 Verdachte heeft verklaard dat hij vijftig procent van de aandelen van bedrijf 5 heeft.
Bedrijf 7 bestaat sinds 28 juni 2017. Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap.
Omzet en schulden
In 2013 bedroeg de vermoedelijke omzet van bedrijf 1 €1.019.703,09. De vermoedelijke omzet van bedrijf 1 bedroeg over de periode van 2016 tot en met 2018 respectievelijk per jaar: €596.746,38 (2016), €422.880,34 (2017) en €36.128,22 (2018).
Omstreeks 26 mei 2017 werd de bankrekening van bedrijf 5 geopend. De vermoedelijke omzet van bedrijf 5 bedraagt over de periode van 2017 tot en met 2019 respectievelijk per jaar: €309.311,55 (2017), €1.163.811,97 (2018) en €438.583,06 (2019). De bankrekening van bedrijf 7 wordt alleen gevoed vanaf de bankrekening van bedrijf 5.
Op 9 februari 2017 heeft bedrijf 1 een schuld van €4.769.887 bij de Belastingdienst.
Overgang van personeel, klanten en geldbedragen
Met ingang van 1 juli 2017 zijn werknemers, die voor die tijd werkzaam waren bij bedrijf 1, in dienst getreden bij respectievelijk bedrijf 5 en bedrijf 7 Vanaf juli 2017 wordt het salaris van de werknemers betaald door bedrijf 5 Vanaf december 2017 wordt het salaris van een deel van de medewerkers betaald door bedrijf 7.
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van voornoemde vennootschappen komt naar voren dat een significant aantal klanten van bedrijf 1 en bedrijf 5 in de tenlastegelegde periode overeenkomen. Verschillende klanten, waaronder de vertegenwoordigers van bedrijf 8, bedrijf 9 en bedrijf 10, hebben verklaard dat hen is medegedeeld dat bedrijf 1 is overgegaan in bedrijf 5 Voorts hebben zij verklaard dat partijen geen nieuwe opdrachtovereenkomsten hebben gesloten en de werkzaamheden hetzelfde zijn gebleven.
Onder andere (de vertegenwoordiger van) bedrijf 10 ontving in juni 2017 een e-mail van bedrijf 5, waarin een verhuizing en naamswijziging van bedrijf 1 in bedrijf 5 is aangekondigd. Getuige getuige 1 kreeg een e-mail van mevrouw naam 1 van bedrijf 5 met de mededeling dat de belastinggegevens van bedrijf 10 zijn overgegaan naar het nieuwe kantoor bedrijf 5 Nadat zij hierover een vraag had gesteld, kreeg zij antwoord van verdachte.
Belastingadviseur naam 2 van bedrijf 5 heeft op 6 juli 2017 een e-mail gestuurd naar de Belastingdienst met de mededeling dat bedrijf 1 met ingang van 1 juli 2017 is verhuisd en haar naam heeft gewijzigd in bedrijf 5.
In de periode van september 2016 tot en met mei 2018 is vanaf de bankrekening van bedrijf 1 per saldo in totaal €194.400,01 overgemaakt naar de privé- bankrekening van verdachte.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf zijn privébankrekening in totaal €75.000 heeft overgemaakt naar de bankrekening van bedrijf 5 Dit ging om een lening als voorfinanciering voor de bedrijfskosten van bedrijf 5 Verdachte heeft verklaard dat dit geldbedrag oorspronkelijk afkomstig was van bedrijf 1.
Verdachte heeft verklaard dat bedrijf 1 medio 2017 inactief is geworden. Hij heeft toen het personeel en het klantenbestand van bedrijf 1 overgedragen naar bedrijf 5 Klanten hebben de mededeling ontvangen dat sprake was van een naamswijziging en een verhuizing. Dit was volgens verdachte een commerciële uiting. De werkzaamheden voor de klanten werden voortgezet.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode geldbedragen heeft overgemaakt vanaf de bankrekening van bedrijf 1 naar zijn privé- bankrekening om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij heeft de levensstandaard van zijn gezin ongewijzigd willen laten en realiseert zich dat hij de geldbedragen niet aan zichzelf had mogen uitbetalen, maar daarmee de vorderingen van de Belastingdienst had moeten voldoen. Naar eigen zeggen had hij, achteraf gezien, alles moeten overdragen aan de Belastingdienst en daarna moeten stoppen (de rechtbank begrijpt: met de voorzetting van bedrijf 1).
Feit 1: bewezenverklaring
In artikel 347 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is het verbod op frauduleus handelen door een bestuurder of commissaris van een rechtspersoon neergelegd voor die gevallen dat de rechtspersoon ernstig nadeel ondervindt en het voortbestaan van die rechtspersoon ernstig in gevaar komt. Deze strafbaarstelling strekt ter bescherming van het voortbestaan van een onderneming en daarmee ook ter bescherming van (verdere) benadeling van schuldeisers en andere belanghebbenden.
Het verweer dat verdachte niet kan worden aangemerkt als bestuurder van bedrijf 1 wordt verworpen. De rechtbank volgt in dit verband de redenering van de officier van justitie. Verdachte heeft immers als middellijk bestuurder van bedrijf 1 in de loop van 2017 de bedrijfsactiviteiten uit bedrijf 1 weggehaald. Voor zover hiermee niet al gegeven is dat ook verdachte formeel als bestuurder in de zin van artikel 347 Sr kan worden aangemerkt, geldt dat op grond van artikel 348a Sr onder bestuurder van een rechtspersoon ook moet worden begrepen degene die feitelijk als zodanig optreedt en daarvan is in het geval van verdachte onmiskenbaar sprake.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid als bestuurder van bedrijf 1 verschillende bedrijfsactiva – namelijk het personeels- en klantenbestand – om niet overgedragen aan bedrijf 5 en bedrijf 7 Deze vennootschappen kregen deze bedrijfsactiva cadeau. Gebleken is dat de overgehevelde bedrijfsactiva een zekere waarde vertegenwoordigden. De omzet van bedrijf 1 is sinds de overheveling immers gedaald, terwijl de omzet van bedrijf 5 uit het niets is gestegen. Bedrijf 7 werd vanuit bedrijf 5 gevoed. Ook heeft verdachte ten behoeve van zichzelf en van bedrijf 5 en bedrijf 7 geldbedragen overgemaakt vanaf de bankrekening van bedrijf 1 naar zijn privébankrekening, die niet in verhouding staan tot de gedaalde omzet van bedrijf 1
In onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte met deze gedragingen het oogmerk had om zichzelf of een ander te bevoordelen. Verdachte heeft niet alleen om niet het personeel overgedragen aan een nieuwe rechtspersoon, maar ook het klantenbestand om niet overgedragen en omzet aan zichzelf uitgekeerd. Daarnaast heeft verdachte aan de buitenwereld een verkeerde voorstelling van zaken gegeven door de overheveling te presenteren als slechts een naamswijziging en verhuizing. Dit alles terwijl verdachte wist dat hij de schuld bij de Belastingdienst moest afbetalen. Verdachte heeft dan ook doelbewust gehandeld. De verklaring van verdachte, dat hij slechts wilde dat zijn personeel goed terechtkwam, is gelet op de aard en de strekking van het handelen van verdachte niet aannemelijk geworden.
Bedrijf 1 is blijven bestaan, maar haar voortbestaan is in gevaar gekomen. Door de onttrekking van de bedrijfsactiva om niet is de bedrijf 1 achtergebleven met een miljoenenschuld, terwijl zij niet meer in staat is om een levensvatbare onderneming te voeren, en daarmee is zij ernstig benadeeld. Het verweer van de raadsman, dat er geen causaal verband bestaat tussen de onttrekking van de bedrijfsactiva en het voortbestaan van de onderneming, wordt verworpen. Dat het slecht gaat met een onderneming en dat er verlies wordt gemaakt, is immers iets anders dan een vennootschap leegtrekken en een lege vennootschap met schulden achterlaten.
Vrijspraak medeplegen
Verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen, omdat niet is bewezen dat verdachte met een ander of anderen heeft samengewerkt.
Feit 2: bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 2 heeft begaan. Verdachte heeft bekend dat hij in de tenlastegelegde periode opzettelijk geen aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend namens bedrijf 1 en dat hierdoor te weinig belasting is geheven. Ook gebruikt de rechtbank de overige inhoud van het dossier voor het bewijs.
Medeplegen is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Feit 3: bewezenverklaring
Het tenlastegelegde onder feit 3 is bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte, dat hij nooit aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend namens bedrijf 2 en de overige stukken uit het dossier.
Medeplegen is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
OVAR
Met ingang van 1 juli 2016 is artikel 347 Sr gewijzigd. De wijziging ziet onder andere op de toevoeging van de strafverzwaringsgrond in lid 2, namelijk de toevoeging van het vereiste oogmerk op het bevoordelen van zichzelf of een ander. De onder feit 1 bewezenverklaarde handelingen van verdachte waren vóór 1 juli 2016 nog niet strafbaar.
Verdachte zal ten aanzien van feit 1 voor de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016 worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bewezenverklaring
Feit 1: als bestuurder van een rechtspersoon, buiten het geval van art. 342 en 343, buitensporig middelen hebben verbruikt, ten gevolge waarvan de rechtspersoon ernstig nadeel ondervindt en het voortbestaan in gevaar komt ;
Feiten 2 en 3: telkens: feitelijk leiding geven aan een opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 10 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.