Verbergen/verhullen herkomst geldbedrag (enkel) door leugenachtige verklaring?
/Hoge Raad 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236
Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte veroordeeld voor medeplegen van witwassen, maar bepaald dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd.
In zijn arrest heeft het hof een nadere bewijsoverweging opgenomen met de volgende inhoud:
“Op 7 januari 2015 is [medeverdachte] door de rechtbank Amsterdam veroordeeld ter zake van witwassen van een geldbedrag van € 10.000,00 welk bedrag [medeverdachte] heeft aangewend voor de aankoop van een horloge. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden. Dat het geld middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is, staat daarmee vast en wordt overigens ook niet betwist door de verdediging.
De verdachte heeft op 9 december 2013 (telefonisch) en op 12 februari 2014 (op het politiebureau) in zijn verhoren als getuige bij de politie verklaard dat hij € 11.000,00 of € 12.000,00 aan [medeverdachte] heeft gegeven om een horloge van het merk Audemars Piquet voor hem te kopen in Amstelveen. De door hem op 12 februari 2014 afgelegde verklaring heeft de verdachte ondertekend.
Na zijn aanhouding op 7 mei 2014 is de verdachte teruggekomen op deze verklaringen. Hij zou een dag voor zijn eerste verhoor als getuige in de zaak van [medeverdachte] door een vriend van deze [medeverdachte] zijn gebeld, die hem niet alleen vertelde dat [medeverdachte] was aangehouden, maar ook wat hij, verdachte, aan de politie moest vertellen. De verdachte heeft eerst na zijn aanhouding verklaard in het geheel geen geld en ook geen horloge aan [medeverdachte] te hebben gegeven. Hij weet dat [medeverdachte] ‘een boefje’ is, hij zou hem al een jaar niet hebben gezien en alleen soms telefonisch contact met hem hebben. Gelet op de overige bevindingen in het dossier heeft het hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze naderhand door de verdachte afgelegde verklaring.
Het hof overweegt dat de verdachte door het afleggen van bovengenoemde twee leugenachtige verklaringen heeft verhuld wat de daadwerkelijke herkomst van het geld was. Het hof acht in dit verband van belang dat de verdachte gezien zijn inkomen in staat zou zijn (geweest) het door hem genoemde bedrag aan [medeverdachte] ter beschikking te stellen. Daarnaast acht het hof van belang dat de verdachte in zijn tweede (leugenachtige) verklaring expliciet heeft verklaard: “Ik ga niet liegen over mijn eigen geld”, terwijl hij eerder in een witwaszaak waarbij [medeverdachte] betrokken was heeft ontkend aan [medeverdachte] geschenken te hebben gegeven, hetgeen de tweede verklaring des te geloofwaardiger en des te meer verhullend maakt.
Dat de verdachte wist dat het geld geen legale herkomst had, blijkt reeds uit de omstandigheid dat hem wordt gevraagd een leugen over de herkomst van een groot geldbedrag op te geven.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen van witwassen beoordeelt het hof deze vastgestelde feiten als volgt. Het hof merkt allereerst op dat van medeplegen slechts sprake kan zijn indien er een voldoende nauwe en bewuste samenwerking is tussen de medeplegers. Daarnaast dient de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht te zijn. Voor het gewicht van de rol van de medepleger kan als richtlijn gelden dat van de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage mag worden verwacht. De medeplegers dienen een min of meer gelijkwaardige rol te hebben gespeeld. Het hof overweegt dat de kern van het witwassen - een voortdurend delict - uit het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van bepaalde voorwerpen bestaat. Gelet op het handelen van de verdachte in de periode van 28 november 2013 tot 7 mei 2014 is het hof van oordeel dat hij met de verklaringen die hij tegenover de politie heeft afgelegd een cruciale rol heeft gespeeld bij het plegen van het als toen nog voortdurende delict van witwassen. Met verdachtes verklaringen wordt immers de criminele herkomst van het geld verhuld en dat is een beslissend onderdeel voor de vraag of sprake is van witwassen. Daarmee heeft de verdachte een dermate wezenlijke bijdrage geleverd aan het onttrekken van het zicht op de opbrengst van een misdrijf dat de verdachte als medepleger van witwassen dient te worden aangemerkt.”
Middel
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als het medeplegen van opzettelijk witwassen.
Beoordeling Hoge Raad
Gelet op deze wetsgeschiedenis hebben 'verbergen' en 'verhullen' als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr, betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op – onder andere en voor zover hier van belang – de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken.
Het Hof heeft overwogen dat de verdachte door in reactie op de hem gestelde vragen een leugen op te geven over de herkomst van een groot geldbedrag, de herkomst van dat geldbedrag tezamen en in vereniging met een ander heeft verhuld. Uit de bewijsvoering volgt echter niet zonder meer dat die door de verdachte opgegeven leugen - gelet op de inhoud en de onderbouwing daarvan - van zodanige aard was dat deze geschikt was om het zicht op de herkomst van het geldbedrag te verhullen. Het Hof heeft derhalve de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd.
Het middel slaagt.
Conclusie AG: contrair
De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Met name wanneer de bijdrage niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering maar uit gedragingen die gewoonlijk met medeplichtigheid in verband worden gebracht moet het bewijs van het medeplegen nauwkeurig worden gemotiveerd. De Hoge Raad slaat bij de beantwoording van de vraag of de bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is om van nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken, ook acht op de aard van het delict.
Bij het verbergen of verhullen als bedoeld in artikel 420bis Sr gaat het om alle handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of te verhullen. Bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. Vaak gaat het om meerdere handelingen die op elkaar zijn afgestemd. Met het verbergen of verhullen van de "werkelijke aard" van het voorwerp wordt bedoeld het voorwenden van een andere aard dan de werkelijke. Bijvoorbeeld wordt een geldbedrag gepresenteerd als zijnde van een andere oorsprong dan in werkelijkheid het geval is.
Verdachte heeft toen hij als getuige werd gehoord een valse voorstelling van zaken ingang willen doen vinden. Hij heeft een legale verklaring willen bieden voor de aanwezigheid van een groot geldbedrag dat in werkelijkheid van misdrijf afkomstig was. Zo een gedraging raakt de kern van het witwassen. Het gaat niet slechts om een bevordering, een gemakkelijk maken, maar om het verhullen zelf. Verdachte verschafte de verklaring die de herkomst van het geld moest legitimeren. Zijn bijdrage aan het verhullen vormde de spil waar het witwassen hier om draaide. Verdachte liet zich bewust daarvoor inschakelen. Het oordeel van het hof geeft naar mijn mening geen blijk van een miskenning van artikel 420bis Sr en is toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.