Verdenking advocaat van o.a. mensensmokkel en valsheid. Rb.: niet (langer) sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden
/Rechtbank Amsterdam 7 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3127
Dit betreft een beklag tegen gelegd beslag op fysieke dossiers en gegevensdragers onder een verdachte advocaat (art. 98 jo. 552a Sv).
Achtergrond
In maart 2017 is onderzoek Koebel gestart. De klager in deze zaak is aangemerkt als verdachte en wordt ervan verdacht in het kader van de uitoefening van zijn rol als advocaat strafbare feiten te hebben gepleegd. Klager zou faciliterend zijn geweest aan vreemdelingen met een Turkse nationaliteit, die valse dan wel vervalste aanvragen indienden ter verkrijging van een verblijfsvergunning voor Nederland.
Namens de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) is in 2017 aangifte gedaan van mogelijke mensensmokkel, valsheid in geschrift en/of oplichting. In de aangifte, betreffende de (herhaalde) aanvragen van vier vreemdelingen met de Turkse nationaliteit, werden signalen genoemd ter zake van mogelijk misbruik van recht inzake aanvragen waarbij een beroep op de Associatieovereenkomst Turkije-EU wordt gedaan. Er lijkt, aldus de IND, sprake te zijn van een bepaalde vorm van georganiseerdheid, waarbij een beperkt aantal advocaten de aanvragen indient en daarbij samenwerken met bepaalde administratiekantoren voor de financiële onderbouwing van de aanvragen.
Op basis van de aangifte werden query’s opgemaakt om vast te stellen of de in de aangifte genoemde signalen van misbruik van recht bevestiging vonden in andere IND-dossiers dan de vier IND-dossiers die bij de aangifte behoorden. Een zevental vreemdelingen met een Turkse nationaliteit, voor een verblijfsvergunning in Nederland met het doel ‘arbeid als zelfstandige’, bleek bij het indienen van de aanvraag verblijfsvergunning bij de IND gebruik te maken van onder andere de in Nederland gevestigde klager.
Op 23 september 2021 heeft de rechter-commissaris een aanvraag tot doorzoeking ontvangen, betreffende een bedrijfspand, het advocatenkantoor van klager.
De aanvraag doorzoeking was gericht op beslaglegging op de volgende zaken:
Digitale en fysieke documenten, digitale gegevensdragers (CD/DVD, computers, notebooks, USB sticks etc.) die betrekking kunnen hebben op aanvragen bij de IND op wie de verdenking betrekking heeft.
Alle overige bescheiden en (digitale) correspondentie met de betrokken administratiekantoren en vreemdelingen die inzicht geven in de betrokkenheid van de verdachte klager met betrekking tot de genoemde strafbare feiten.
Bewijzen van betalingen voor geleverde diensten in zeven aanvragen.
In de vordering heeft de officier van justitie verzocht het beslagregime ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ van toepassing te verklaren tijdens de doorzoeking, op grond waarvan het verschoningsrecht van klager dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding. De gevraagde gegevens kunnen niet op een andere - minder ingrijpende - wijze worden verkregen, aldus de officier van justitie.
Bij beschikking van 29 september 2021 heeft de rechter-commissaris in deze zaak het regime van de zeer uitzonderlijke omstandigheden van toepassing verklaard en daartoe onder meer overwogen dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan de strafbare feiten 197a, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij heeft de rechter-commissaris overwogen dat “de verdachte gedurende een aantal jaren aanvragen heeft gedaan namens personen waarvan hij wist of kon weten dat zij niet in Nederland mochten verblijven en voegde in een aantal van deze gevallen bijlagen bij de aanvragen waarvan hij wist of kon weten dat zij onjuiste gegevens bevatten. Het gaat hier om misdrijven die het overheidsbeleid om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan, frustreren.”
Tot slot is de rechter-commissaris van oordeel dat de verdenking ziet op feiten die mede gezien de lange duur en aantal aanvragen, het vertrouwen in de maatschappelijke functie van de advocatuur raken, zodat de advocatuur er ook mee gebaat is dat hier de waarheid boven tafel komt.
Op 30 september 2021 heeft doorzoeking van het kantoor van klager plaatsgevonden.
Alle in beslag genomen fysieke dossiers en gegevensdragers worden op het kabinet van de rechtbank Amsterdam bewaard in afwachting van een eventuele beklagprocedure in de zin van artikel 98 lid 4 Sv.
Standpunt klager
Het schriftelijke standpunt van klager is onderbouwd met een aantal schriftelijke stukken, te weten:
een antwoord op het WOB-verzoek als genoemd in de schriftelijke reactie van klager;
een mail van prof. C.A. Groenendijk , van 11 oktober 2021, waarin hij een aantal vragen van mr. Fuchs beantwoordt en een kader van toepasselijk Nederlands recht en EU-recht (waaronder de Associatieovereenkomst van de EEG-lidstaten met Turkije uit 1963) geeft;
een artikel van 22 oktober 2021 getiteld “Beroepsethiek in de asielpraktijk”, NJB jaargang 96, 22 oktober 2021 van de hand van mr. dr. T.T. Butte;
een aantal adviezen van de zijde van Economische Zaken waar het betreft aanvragen zelfstandigen besluit 1/80;
de pleitnota van mrs T. Fuchs en P.T.C. van Kampen in de zaak van klager medeklager.
Klager heeft onder meer gewezen op het feit dat hij in Nederland één van de specialisten is wat betreft verblijfsrecht op grond van Associatieverdrag EG-Turkije en hij al jaren een specialisatie opleiding / cursus over deze materie aan advocaten geeft. Hij wijst met betrekking tot de Turkse zelfstandigen-aanvragen op de turbulente voorgeschiedenis van steeds wijzigend beleid door de IND.
Volgens klager doet het Openbaar Ministerie voorkomen alsof rechtsbijstand aan illegalen strafbaar is, dat is echter niet zo. Illegaal verblijf in Nederland is onwenselijk maar niet strafbaar. Klager heeft in de onderhavige IND-dossiers namens cliënten aanvragen tot een verblijfsvergunning in Nederland met het doel ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend. Dit is wat betreft Turkse zelfstandige ondernemers een legale weg om deze mensen toch nog te legaliseren. Illegaal verblijf wordt door rechtshulpverleners niet bevorderd doordat zij een aanvraag om een verblijfsvergunning indienen, aldus klager.
Als een van de signalen voor de verdenking van mensensmokkel wordt beschouwd de zogenaamde herhaalde aanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat ook economische veranderingen als nieuwe feiten en omstandigheden gezien kunnen worden. Gezien de handelswijze van de IND berusten de meeste inwilligingen van een verblijfsvergunning aanvraag van een Turkse zelfstandige ondernemer op een nieuwe (herhaalde) aanvraag.
De raadsman van klager heeft in aanvulling op het standpunt van klager een schriftelijke toelichting gegeven op de concrete verdenking en de wetsartikelen waarop die verdenking is gebaseerd, binnen de context van de vreemdelingenwetgeving en -praktijk. De raadsman heeft in raadkamer nogmaals gewezen op de bijlagen, met name op de toelichting van professor Groenendijk en het artikel over beroepsethiek in de asielpraktijk.
Standpunt Openbaar Ministerie
Ter onderbouwing van de verdenking van mensensmokkel wijst het Openbaar Ministerie onder meer op de bij klager bekendheid met de illegaliteit van de vreemdelingen die worden bijgestaan. Bijstand aan deze vreemdelingen valt te kwalificeren als artikel 197a Sr gelet op het grote aantal herhaalde en overlappende procedures, die eerder gericht lijken op procedurele verblijfsrechten dan op een uiteindelijk toegekende verblijfsstatus.
Op verschillende momenten in de procedure kan de illegaliteit van de vreemdelingen wèl aan klager worden tegengeworpen, dat geldt met name als bijstand wordt verleend aan personen die een inreisverbod opgelegd hebben gekregen en desalniettemin in Nederland verblijven.
Uit het procedureoverzicht en de beschikkingen betreffende de genoemde vreemdelingen blijkt er volgens de officier van justitie dat er sprake is van veelvuldig herhaalde en overlappende aanvragen, ingediend met dezelfde stukken. Voor zover het gaat om aanvullende stukken ter onderbouwing van de aanvraag worden die steeds veel te laat overgelegd. Dit, terwijl de aanvrager de benodigde stukken reeds bij het indienen van de aanvraag dient te overleggen.
Op één uitzondering na is bij geen van de aanvragen gebleken van relevant gewijzigde omstandigheden die tot een nieuwe aanvraag nopen. De toetsing ex tunc door de bestuursrechter en de gewijzigde omstandigheden kunnen, anders dan namens klager wordt gesteld, niet de elkaar overlappende aanvragen verklaren, aldus de officier van justitie. Van deze herhaalde en overlappende aanvragen kan immers niet meer worden aangenomen dat ze zijn gericht op het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De aanvragen lijken daarentegen enkel te zijn gericht op het creëren van een procedureel verblijfsrecht en aldus op de afgifte van een verblijfssticker. Een aanvraag die is ingediend onder valse voorwendselen maakt dat er sprake is van wederrechtelijk verblijf. Klager maakt het op deze wijze mogelijk dat er steeds een periode van verblijf in Nederland wordt gecreëerd waarin er illegale arbeid kan worden verricht.
Het Openbaar Ministerie concludeert dan ook dat er sprake is van een verdenking van het structureel plegen van mensensmokkel en valsheid in geschrifte waarvoor geen disculperende omstandigheid of rechtvaardiging is aangevoerd. Het Openbaar Ministerie meent derhalve dat de beide verzoeken moeten worden afgewezen.
De beoordeling
Thans staat (louter) ter beoordeling de vraag of het beklag tegen de inbeslagname van de fysieke dossiers en de gegevensdragers/USB sticks terecht is.
In het licht van hetgeen is aangevoerd omtrent de wijze van praktijkvoering van een vreemdelingenadvocaat en de schriftelijke toelichting van professor Groeneveld daarop, is de rechtbank van oordeel dat thans niet langer sprake is van een redelijke verdenking van door klager begane strafbare feiten waarvan de ernst een inbreuk op het verschoningsrecht rechtvaardigt.
Verdenking mensensmokkel
Klager maakte in zijn praktijk als vreemdelingenadvocaat gebruik van de hem wettelijk ter beschikking staande mogelijkheden in de rechtsbijstand aan vreemdelingen, met mogelijk ongewenste en door de wet onbedoelde maatschappelijke gevolgen en kosten. Die gevolgen liggen echter besloten in de geldende regelgeving en de wijze waarop deze in de praktijk door overheidsinstanties wordt uitgevoerd.
Hoewel klager er ook voor had kunnen kiezen om niet bij herhaling en overlappend nieuwe aanvragen voor zijn cliënten in te dienen, kan niet worden gezegd dat er vermoeden van misbruik van het recht en/of mensenhandel is nu klager de mogelijkheden van de wet heeft gemeend en kunnen menen in het voordeel van zijn cliënten te gebruiken. Dat klager er, binnen de bestaande regelgeving, bij conflicterende belangen van enerzijds zijn individuele cliënt (de Turkse vreemdeling) en anderzijds het algemeen belang voor kiest om het belang van zijn cliënt te behartigen door herhaalde verzoeken in te dienen kan hem in de gegeven context niet strafrechtelijk worden tegengeworpen.
Verdenking valsheid in geschrifte en/of oplichting
De officier van justitie heeft er bij de behandeling in raadkamer op 10 mei 2022 nadrukkelijk op gewezen dat niet alleen het resultaat van de gegeven rechtsbijstand de verdenking van een ernstig strafbaar feit oplevert, namelijk mensensmokkel, maar dat ook tijdens de verleende rechtsbijstand andere strafbare feiten zijn gepleegd, nu klager in een aantal gevallen bijlagen bij de aanvraag zou hebben gevoegd, waarvan hij wist of kon weten dat zij onjuiste gegevens bevatten.
De rechtbank is van oordeel dat, ook indien er aan de verleende rechtsbijstand gebreken zouden kleven die als valsheid in geschrifte of oplichting zouden kunnen worden bestempeld, die verdenking in de gegeven context qua aard en ernst niet zodanig is dat sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ die een inbreuk op het verschoningsrecht (nog langer) kunnen rechtvaardigen.
Lees hier de volledige uitspraak.