Verjaringstermijn van art. 342 Sr
/Parket bij de Hoge Raad 21 januari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:220
De verdachte is door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. Het hof heeft voorts een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren wegens
Feit 1: als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, aan hem te wijten zijn, dat aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan en dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens dat artikel administratie is gevoerd, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht, meermalen gepleegd;
Feit 2: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van bedrieglijke bankbreuk;
Feit 3: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Conclusie AG
De AG heeft in deze zaak ambtshalve onderzocht of het onder 1 bewezen verklaarde feit, na indiening van de cassatieschriftuur, mogelijk partieel verjaard is.
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Aan de verdachte is onder 1 meer subsidiair ten laste gelegd dat:
“aan hem, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 15 maart 2010, te Rijswijk en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te weten van:
a. A bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage failliet verklaard op 28 november 2007, en/of
b. B bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage failliet verklaard op 20 mei 2008, en/of
c. C bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage failliet verklaard op 4 augustus 2009, en/of
d. D bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage failliet verklaard op 4 augustus 2009,
(telkens) te wijten is dat aan de in artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is en/of die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat werden te voorschijn gebracht;”.
Indien de in art. 342 Sr (oud) omschreven gedraging was verricht 'ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon’ dan was de maximum gevangenisstraf op grond van art. 343 Sr (oud) ten hoogste zes jaren. Van dat feit – onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegd – heeft het hof vrijgesproken. Het bewezen verklaarde, als onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, is strafbaar gesteld in art. 342 Sr (oud), waarop een maximum gevangenisstraf van één jaar staat. De absolute verjaringstermijn beloopt in dat geval twaalf jaren.
Bij delicten met een bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid begint de verjaringstermijn pas te lopen op het moment dat die voorwaarde daadwerkelijk is vervuld. Bij de verjaringstermijn van art. 342 Sr (oud) vangt die verjaringstermijn dus eerst aan als de rechtspersoon ‘in staat van faillissement is verklaard’.
Beide in de bewezenverklaring genoemde rechtspersonen zijn op 4 augustus 2009 in staat van faillissement verklaard. Het feit verjaart dus in ieder geval niet eerder dan twaalf jaren na 5 augustus 2009. Overigens is het delict mijns inziens een voortdurend (omissie)delict, waardoor de verjaringstermijn pas is aangevangen op 16 maart 2010. Aangenomen wordt namelijk dat bij omissiedelicten de verjaring pas aanvangt bij het beëindigen van de verboden toestand of het niet voldoen aan de opgelegde verplichting en dat bij voortdurende delicten de verjaring aanvangt wanneer de verboden toestand is geëindigd.
De relevante wettelijke bepalingen uit het Wetboek van strafrecht luidden in de ten laste gelegde periode voor zover relevant:
“Artikel 70
1 Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. (…);
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld; (…)
Artikel 71
De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen: (…)
Artikel 72
1 Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2 Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. (…)
Artikel 342
De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
1°. (…);
2°. (…);
3°. indien aan hem te wijten is, dat aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht.”
Lees hier de volledige conclusie.