Verkoop door vennootschap van beschermde inheemse diersoort & Beroep op ontslag van alle rechtsvervolging wegens bestaan van vrijstelling

Hoge Raad 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1100

Het hof heeft een beroep op een ontslag van alle rechtsvervolging wegens het bestaan van een vrijstelling als volgt samengevat en verworpen:

“Namens verdachte is een beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, hetgeen tot ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten leiden.

Het hof overweegt hierover het volgende.

Artikel 5, eerste lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (oud) luidt als volgt:

“De verboden, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 12 en 13, eerste lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van gefokte vogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort, alsmede voor eieren, nesten of producten van die vogels, indien de houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt, of indien het eieren, nesten of producten van die vogels betreft, dat de betrokken producten van gefokte vogels afkomstig zijn en voorzover:

a. deze vogels zijn voorzien van een pootring als bedoeld in artikel 6;

b. registratie heeft plaatsgevonden in de administratie bedoeld in artikel 8 en

c. voldaan is aan de krachtens artikel 18 gestelde regels.”

Artikel 8, eerste lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (oud) luidt als volgt:

“Door Onze Minister wordt een administratie bij gehouden waaruit blijkt aan wie, wanneer en met welke maten en registratienummers gesloten pootringen als bedoeld in artikel 6 zijn verstrekt.”

Uit het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de verklaringen van de vertegenwoordigers van verdachte, is vast komen te staan dat de hierboven genoemde registratie niet heeft plaatsgevonden.

Medeverdachte heeft onder meer verklaard: “We hebben geen enkele keer ongeringde fazanten verkocht. Het is namelijk zo dat we anders administratie moeten bijhouden.” en “Het ringen heeft zijn voordelen, namelijk geen administratie en vrij vervoer van fazanten door het hele land.”

Derhalve kan het beroep op de vrijstelling niet slagen, is er sprake van een strafbaar feit en zal verdachte niet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de verwerping door het hof van een beroep op vrijstelling.

Beoordeling Hoge Raad

Uit de overweging van het hof volgt dat het hof heeft miskend dat de in artikel 8 Besluit (oud) bedoelde registratie in een administratie slechts ziet op een door de - destijds - Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie te houden administratie en niet op enige door de verdachte te houden administratie. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. Gelet hierop heeft het hof de verwerping van het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging wegens het bestaan van een vrijstelling als bedoeld in artikel 5 lid 1 Besluit (oud), niet toereikend gemotiveerd.

Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het gegrond.

Conclusie AG: anders

Het hof heeft het beroep dat namens de verdachte is gedaan op de vrijstelling van art. 5, eerste lid, Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, verworpen op grond van het oordeel dat de registratie op grond van art. 8 van genoemd besluit, die voor een beroep op de vrijstelling vereist is, niet heeft plaatsgevonden. Dat oordeel is door het hof onderbouwd met een verwijzing naar het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder een verklaring van medeverdachte.

De steller van het middel brengt tegen deze verwerping allereerst in dat, wat er zij van de verklaring van medeverdachte, het hof ‘kennelijk abusievelijk’ de door de verdachte al dan niet te voeren administratie heeft verwisseld met de door Onze Minister bij te houden administratie, welke administratie ‘middels een machtiging van de Minister door de vogelbonden, in casu (de vogelbond) Kleindier Liefhebbers Nederland, namens hem wordt bijgehouden’. Dat die registratie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden zou uit de processen-verbaal van de NVWA blijken, althans zou het hof daaromtrent niets hebben overwogen. In ieder geval, zo begrijp ik de steller van het middel, zou uit ’s hofs vaststellingen niet volgen dat die registratie niet heeft plaatsgevonden.

Medeverdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat geen ongeringde fazanten zijn verkocht, omdat anders een administratie moet worden bijgehouden. Die verklaring kan in verband worden gebracht met de op grond van art. 5, tweede lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten aan de verdachte verleende ontheffing, die voor het bewijs is gebezigd (bewijsmiddel 6). Daarin is verdachte voor het tijdvak van 5 november 2008 tot en met 4 november 2013 ontheven van de verplichting dat gefokte vogels dienen te zijn voorzien van een pootring ‘voor bedrijfsmatig, met het oog op de productie, gefokte fazanten’. Ingevolge voorwaarde 8 dient van de in deze ontheffing bedoelde dieren ‘een administratie te worden bijgehouden’. In lijn daarmee hebben de vennoten (zo begrijp ik) eerder (op 11 december 2012) verklaard: ‘Wij houden de voor de ontheffing verplichte administratie bij vanaf het moment van aanvoer van [H] (BFK: de gestelde leverancier van ééndagskuikens) tot het moment van ringen’ (bewijsmiddel 12).

Het hof heeft uit – onder meer – de ter terechtzitting afgelegde verklaring afgeleid dat de ‘hierboven genoemde registratie’ niet heeft plaatsgevonden; daarmee doelt het hof blijkens de context op de registratie in de administratie bedoeld in art. 8 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Met de steller van het middel meen ik dat het hof uit de verklaring van de medeverdachte niet heeft kunnen afleiden dat die registratie niet heeft plaatsgevonden. Het gaat daarbij om de registratie van – kort gezegd – afgegeven pootringen, die feitelijk werd gevoerd door een aantal in de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens omschreven organisaties.

Ook uit de andere bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat bij de fazanten waar de bewezenverklaring op ziet geen registratie van pootringen heeft plaatsgevonden. Verbalisant 3 relateert dat hij in zijn mailbox een ‘antwoordbericht van het Ringenbureau KLN’ aantrof. Daarbij was als bijlage gevoegd ‘een scan van het aanvraagformulier voor pootringen 2012 van medeverdachte’. Verbalisanten 4 en 3 merken op dat in dat formulier als kweekadres het bedrijfsadres van VOF verdachte is opgegeven terwijl bij een controle in december 2012 verklaard is dat zij dat jaar ‘geen eigen kweek’ meer hebben gehad, maar 8000 fazanten van kweker [H] hebben laten aanvoeren (bewijsmiddel 12). Dat doet er evenwel niet aan af dat – kennelijk – pootringen besteld zijn.

Dat brengt mee dat het middel slaagt. De vraag is of het middel tot cassatie dient te leiden. Uit de bewijsmiddelen volgen aanwijzingen dat een deel van de verkochte fazanten niet was voorzien van een pootring. Betrokkene 1 verklaart: ‘Ik heb er niet op gelet of er pootringen om zaten want ik ken die hele regeling niet. Ik bracht ze naar Landgoed […] in [plaats] . Daar liet ik ze los. (…) De fazanten die ik bij [verdachte] op heb gehaald heb ik allemaal uitgezet, niet doorverkocht. Ik weet zeker dat ik geen ringen heb afgeknipt, daarom denk ik dat ze ongeringd waren’ (bewijsmiddel 9). En Betrokkene 2 verklaart: ‘Alle door [verdachte] geleverde fazanten waren niet voorzien van een pootring, althans ik heb nooit gezien dat er een pootring om de poten van de fazanten zat’ (bewijsmiddel 15). Betrokkene 3 verklaart evenwel: ‘Hij moet het doen zoals het mag, ik wil er geen problemen mee hebben, daarom levert hij ze geringd. (…) De fazanten zijn in het hok gekomen, en ik heb er nog wat van. Ik heb ze niet thuis en wil ze niet laten zien. Ik heb een jachtveld’ (bewijsmiddel 10). En betrokkene 6 verklaart: ‘De fazanten waren allemaal geringd. (…) De ringen heb ik weggegooid. De fazanten waren voor eigen gebruik. Ik slacht ze en doe ze in de diepvries’ (bewijsmiddel 11). Betrokkene 4 wilde niet antwoorden op de vraag ‘of de ontvangen fazanten geringd of ongeringd waren’ (bewijsmiddel 13). En bij betrokkene 5 zijn de fazanten die bij een inspectie worden aangetroffen bijna allemaal voorzien van een pootring. Betrokkene 5 verklaart dat alle aanwezige fazanten afkomstig zijn van verdachte en dat hij alleen geringde fazanten koopt (bewijsmiddel 3). De pootringen hebben deels wel een grotere ringmaat dan wettelijk is voorgeschreven (bewijsmiddel 4).

Een beroep op de vrijstelling van art. 5, eerste lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten faalt indien de betreffende fazanten niet waren voorzien van een pootring, tenzij sprake is van een op grond van het tweede lid van dat artikel verleende ontheffing. Zoals in randnummer 16 al aan de orde is gekomen, volgt uit bewijsmiddel 6 dat verdachte in de bewezenverklaarde periode was ontheven van de verplichting dat gefokte vogels dienen te zijn voorzien van een pootring ‘voor bedrijfsmatig, met het oog op de productie, gefokte fazanten’, maar dat ingevolge voorwaarde 8 van de in deze ontheffing bedoelde dieren een administratie dient te worden bijgehouden. Uit de door het hof genoemde verklaring van de medeverdachte kan naar ik meen worden afgeleid dat die administratie niet heeft plaatsgevonden, zodat niet aan deze voorwaarde van de ontheffing is voldaan. Ik wijs daarbij voorts op voorwaarde 5 van de ontheffing, die inhoudt dat het de ontheffinghouder slechts is toegestaan de in deze ontheffing bedoelde fazanten te verkopen of af te leveren aan andere houders van bedrijfsmatig, met het oog op de productie, gefokte fazanten of aan poeliers en slachterijen met als eindbestemming de slacht voor consumptie en dat fazantenhouders waaraan ongeringde fazanten worden verkocht of afgeleverd, in het bezit dienen te zijn van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. In dat verband is van belang dat uit de verklaringen van betrokkene 1 (bewijsmiddel 9) en betrokkene 2 (bewijsmiddel 15) volgt dat de door hen gekochte (ongeringde) fazanten zijn uitgezet, al dan niet voor de jacht, terwijl betrokkene 2 voorts verklaart dat hij geen ontheffing heeft om ongeringde fazanten te houden.

Twee van de zes kopers verklaren betrekkelijk onomwonden dat het om ongeringde fazanten ging, terwijl aan de voorwaarden van de aan de verdachte verleende ontheffing van de verplichting dat gefokte vogels dienen te zijn voorzien van een pootring ‘voor bedrijfsmatig, met het oog op de productie, gefokte fazanten’ niet was voldaan. Daarmee kan niet gezegd worden dat de ernst van het vastgestelde strafbare feit bij benadering gelijk blijft als de verkopen waarvan (in het licht van de bewijsmiddelen) onvoldoende vaststaat dat het om ongeringde fazanten ging zouden wegvallen. Een complicatie bij deze benadering is voorts dat het hof de verklaring van de medeverdachte voor het bewijs heeft gebezigd, voor zover inhoudend: ‘Wij hebben geen enkele keer ongeringde fazanten verkocht’ (bewijsmiddel 17). Al met al kan niet gezegd worden dat belang bij cassatie ontbreekt.

Het eerste middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^