Veroordeling ambtelijke omkoping: overwegingen wetswijziging 2015 en vereisten voor passieve ambtelijke omkoping

Rechtbank Amsterdam 20 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6003

Verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk wegens het plegen van ambtelijke omkoping als ambtenaar bij de gemeente Amsterdam. In drie jaren tijd heeft hij bijna €13.000 aan giften aangenomen van aannemers, die als doel hadden om met hun bedrijven een voorkeursbehandeling te krijgen bij het verstrekken van werk bij de gemeente Amsterdam. Ook heeft hij goederen die aan de gemeente toebehoorden verduisterd.

Aanleiding en verloop onderzoek

Op 7 januari 2015 ontving de Rijksrecherche informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Daarin stond dat medeverdachte 1 en verdachte, die beiden als opzichter werken bij de gemeente Amsterdam, Stadsdeel West, corrupt waren. Zij lieten zich door aannemersbedrijven betalen. In ruil hiervoor kregen die bedrijven straat- en grondwerk in Stadsdeel West. In de TCI-informatie werd een aantal bedrijven genoemd dat bij deze praktijken betrokken zou zijn.

Begin april 2015 ontving de Rijksrecherche opnieuw informatie van het TCI. Daarin stond dat verdachte en medeverdachte 1 op de hoogte waren van elkaars handelen, dat ze geld aanpakten van bedrijven en daarna meerwerk door die bedrijven laten uitvoeren.

Op 7 april 2015 is de Rijksrecherche een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de Naam Pos. Zij heeft onder meer van mogelijk betrokken ambtenaren en aannemers historische telefoongegevens opgevraagd, telefoons afgeluisterd, observaties verricht en hun woningen en werkplekken doorzocht. Tijdens het onderzoek kwamen de gemeenteambtenaren medeverdachte 2, medeverdachte 3 en medeverdachte 4 als verdachten in beeld. Gedurende het onderzoek Pos is eveneens de verdenking gerezen dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan ambtelijke corruptie.

Op basis van restinformatie uit onderzoek Pos is op 21 februari 2017 een nieuw strafrechtelijk onderzoek geopend onder de Naam Portofino, dat eveneens zag op de verdenking van ambtelijke corruptie, gepleegd door andere ambtenaren bij de gemeente Amsterdam.

Nadat de onderzoeken Pos en Portofino door de Rijksrecherche waren afgerond hebben de raadslieden eind 2018 onderzoekswensen ingediend bij de rechter-commissaris. De door de rechter-commissaris toegewezen getuigen in onderzoek Pos zijn in de eerste helft van 2019 gehoord.

De inhoudelijke behandeling van de strafzaken tegen de verdachten in onderzoek Pos stond aanvankelijk gepland begin april 2020, samen met de behandeling van de strafzaken tegen drie verdachten uit het onderzoek Portofino. In verband met de coronapandemie is deze behandeling afgelast, nog voordat de dagvaardingen waren uitgegaan.

In overleg met de raadslieden zijn nieuwe data gezocht waarop de inhoudelijke behandeling van de strafzaken tegen de verdachten kon plaatsvinden. In verband met de omvang van de strafzaken heeft de rechtbank ervoor gekozen om de strafzaken tegen de verdachten in het onderzoek Portofino afzonderlijk te behandelen van de strafzaken tegen de verdachten in het onderzoek Pos. De verdachten in onderzoek Pos (verdachte, medeverdachte 1, medeverdachte 3 en medeverdachte 4) zijn gedagvaard voor 1 november 2021, waarbij meerdere zittingsdagen waren gereserveerd. In de zaak van verdachte bleek echter abusievelijk een voorgaand raadsman te zijn opgeroepen. Op dat moment was er voor de huidige raadsman onvoldoende tijd om de strafzaak voor te bereiden. De behandeling van de strafzaak van verdachte is daarom aangehouden.

De zaak van verdachte is uiteindelijk behandeld op 12 augustus 2022.

Het onderzoek is formeel gesloten op de terechtzitting van 10 oktober 2022.

Naast verdachte, medeverdachte 1, medeverdachte 3 en medeverdachte 4 is ook een aantal aannemers en hun bedrijven als verdachten aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft meegedeeld dat met één van hen een schikking is getroffen, en dat met andere betrokkenen nog onderhandelingen gaande zijn.

Juridisch kader passieve ambtelijke omkoping

Wetswijziging per 1 januari 2015

Ambtelijke omkoping is strafbaar voor de omkoper (actieve omkoping) en de ambtenaar (passieve omkoping). Voor 1 januari 2015 was passieve ambtelijke omkoping geregeld in de artikelen 362 en 363 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarbij artikel 362 Sr het oog had op doen of nalaten van de ambtenaar zonder daarbij in strijd met zijn plicht te handelen en artikel 363 Sr op doen of nalaten in strijd met zijn plicht. Omdat dit onderscheid in de rechtspraak nog maar weinig betekenis had, is het per 1 januari 2015 uit de wet gehaald. Daarnaast zijn per 1 januari 2015 de strafmaxima voor ambtelijke omkoping verhoogd.

De ten laste gelegde feiten 1 en 2 bestrijken de periode 1 april 2013 tot en met 8 maart 2016. Op feit 1, gepleegd vóór 1 januari 2015, is artikel 363 Sr van toepasing. Op feit 2, gepleegd vanaf 1 januari 2015, is het geldende artikel 363 Sr van toepassing. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten 1 en 2 echter gezamenlijk behandelen.

Vereisten voor passieve ambtelijke omkoping

Ambtenaar in zijn bediening

Allereerst is voor een bewezenverklaring vereist dat een ambtenaar in zijn bediening wordt omgekocht. De woorden ‘in zijn bediening’ eisen niet dat de ambtenaar bevoegd is tot de diensten die van hem verlangd worden, maar alleen dat zijn ambt hem daartoe in staat stelt of hem daartoe de gelegenheid biedt.

Giften, beloften of diensten

Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is van het aannemen of vragen van giften, beloften of diensten (hierna samengevat als: giften) van een ander door de ambtenaar. Van het aannemen van een gift is sprake als het betreffende voordeel feitelijk in de macht van de ambtenaar is geraakt. Van het aannemen van een belofte is sprake als het aanbod wordt geaccepteerd.

Tegenprestatie

Als is komen vast te staan dat de ambtenaar giften heeft aangenomen of gevraagd, is de volgende vraag of die ambtenaar wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of nalaten of omdat hij in het verleden iets heeft gedaan of nagelaten. Art. 363 Sr vereist niet dat het met de giften beoogde handelen of nalaten ook daadwerkelijk is gevolgd.

Onder ‘wetende’ is ook voorwaardelijk opzet begrepen (HR 30 mei 2008, NJ2008/318). Door toevoeging van ‘redelijkerwijs vermoedende’ aan de wettekst heeft de wetgever volgens de Memorie van Toelichting ook voorzien in een schuldvariant, waarmee ‘in gevallen van verwijtbare of wellicht gefingeerde naïviteit van de ambtenaar strafrechtelijk kan worden opgetreden’.

Tegenprestatie in de vorm van een voorkeursbehandeling

In het verleden werd aangenomen dat de gift verband moest houden met een min of meer concrete tegenprestatie. In meer recente rechtspraak heeft de Hoge Raad echter voor art. 177 Sr (actieve ambtelijke omkoping) geoordeeld dat dit artikel niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift of belofte enerzijds en een concrete tegenprestatie anderzijds, maar ook op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar om daardoor een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen (o.a. ECLI:NL:HR:2005:AT8318 en ECLI:NL:HR:2017:641). Of kan worden vastgesteld dat de giften zijn gedaan om een voorkeursbehandeling te krijgen, zal mede afhangen van de omvang, de aard en de frequentie van de giften, de positie van de ambtenaar binnen de overheidsorganisatie en het tijdstip waarop de giften zijn gedaan.

Contra-indicaties

Contra-indicaties kunnen zijn dat de betreffende aannemer ook privé veelvuldig contact had met de ambtenaar, dat de ambtenaar binnen de gemeente maar zeer beperkt zeggenschap had over de aanbesteding van projecten en dat de aard en omvang van de giften ruimte laten voor een alternatieve verklaring (o.a. ECLI:NL:GHARL:2020:8751). Een hechte vriendschap tussen de betreffende ambtenaar en de gever waardoor de privérelatie niet goed is te scheiden van de zakelijke relatie, kan evenwel geen rechtvaardiging vormen voor het aannemen van giften. Het enkele feit dat het om een gift in de privésfeer gaat, sluit niet uit dat de omkoper met zijn gift het oogmerk kan hebben om de ambtenaar om te kopen en dat de ambtenaar zich laat omkopen (o.a. ECLI:NL:GHDHA:2017:3702).

Waardering van het bewijs

Passieve ambtelijke omkoping

De rechtbank zal in het hiernavolgende – op grond van de wettige bewijsmiddelen – beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping aan de hand van de hiervoor besproken vereisten.

Was verdachte ambtenaar?

De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 8 maart 2016, in dienst was van de gemeente Amsterdam, en dus ambtenaar was in de zin van artikel 363 Sr.

Verdachte is op 1 september 1993 in dienst getreden bij het Stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam. In de tenlastegelegde periode bekleedde hij de functie van Medewerker Ondersteuning E (werknaam Toezichthouder) en later, per 1 juni 2013, Coördinator D (werknaam Assistent Wijkbeheerder). Verdachte is op 8 maart 2016 geschorst in verband met deze strafzaak.

Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte gedurende de in de tenlastelegging genoemde periode ambtenaar was in de zin van artikel 363 Sr.

Was verdachte in staat een tegenprestatie (voorkeursbehandeling) te geven aan aannemers en de aan hen gelieerde bedrijven?

Aannemers en de aan hen gelieerde bedrijven

De verdenking ziet er op dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan omkoping, door giften aan te nemen van Naam 1, Naam 2 en Naam 3, dan wel van de aan hen gelieerde ondernemingen. De rechtbank zet hierna op een rij hoe deze verschillende ondernemingen aan deze personen zijn gelieerd.

Naam 1 (Bedrijf 1, Bedrijf 2 en Bedrijf 3)

Bedrijf 3 is opgericht op 19 december 2012. Naam 1 is enig aandeelhouder en bestuurder. Bedrijf 2 is opgericht op 8 september 1999. Naam 1 is ook van deze onderneming (indirect, via zijn holding) enig aandeelhouder en bestuurder. De handelsnaam van deze onderneming was tot 15 januari 2013 handelsnaam Bedrijf 1. is op 1 januari 2000 opgericht. De onderneming heeft twee vennoten: vennoot 1 (vanaf 1 januari 2000) en vennoot 2 (sinds 31 december 2013). Tot 31 december 2013 respectievelijk 1 januari 2013 stonden als vennoten geregistreerd vennoot 3 en handelsnaam bedrijf. In feite is er sprake van een familiebedrijf: leden van de familie familienaam (vader en de broers vennoot 1 en vennoot 2) zijn allen voorzitter van een afzonderlijke stichting die verschillende vennootschappen beheren.

Naam 2 (Bedrijf 4)

Bedrijf 4 is een eenmanszaak opgericht op 16 juli 2012. Eigenaar is Naam 2.

Naam 3 (Bedrijf 5)

Bedrijf 5 is een eenmanszaak opgericht op 5 augustus 2014. Eigenaar is Naam 3.

Relatie tussen verdachte en de aannemers en hun bedrijven

De rechtbank vindt dat er voldoende bewijs is dat verdachte in de ten laste gelegde periode een zodanige positie binnen de gemeente had dat hij in staat was om de genoemde aannemers en hun bedrijven een voorkeursbehandeling te geven.

De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de onderzoeksbevindingen, zoals nader uiteengezet in dit vonnis. Daarnaast baseert de rechtbank haar oordeel in het bijzonder op de volgende verklaringen van verdachte en genoemde aannemers.

Zo heeft verdachte, in het kader van een integriteitsonderzoek in 2011, verklaard dat zijn voornaamste werkzaamheden als assistent-wijkbeheerder bestonden uit het controleren van de stratenmakers die hij opdracht had gegeven. Daarnaast verdeelde hij de KIM-klachten (klachten van buurtbewoners) en MOOR-meldingen (meldingen van bedrijven) onder de stratenmakers. KIM-klachten werden gedaan door ‘eigen’ stratenmakers. MOOR-meldingen werden afgehandeld door externe stratenmakers, aldus verdachte.

Verdachte heeft verder tijdens zijn politieverhoor in 2016 verklaard dat hij als assistent-wijkbeheerder opdrachten kreeg van de wijkbeheerders. Zijn direct leidinggevende was Naam 5, één van de vier wijkbeheerders. Van de vier wijkbeheerders kreeg hij opdrachten die hij dan moest laten uitvoeren door de jongens die op straat werkten. Het ging dan om het zetten van prullenbakken en fietsenrekken, het dichten van gaatjes, het behandelen van KIM-klachten en dat soort dingen.

Naam 6, adviseur bij de afdeling Beheer Openbare Ruimte (BOR) van het stadsdeel West, heeft verklaard – toen hem werd gevraagd naar het functioneren van verdachte – dat het hem verbaasde dat Naam 5 niet meer sturing gaf aan verdachte. Hij noemde als voorbeeld dat verdachte zelf kon bepalen of werkzaamheden als calamiteit konden worden aangemerkt, waarna voor hem de weg vrij om een opdracht aan een aannemer te geven om de calamiteit te verhelpen. Ook vond hij het opvallend en opmerkelijk dat verdachte in praktijk de aannemers aanstuurde en tevens hun werkzaamheden accordeerde.

Naam 1 heeft verklaard dat hij met verdachte een zakelijke relatie had. Hij had via verdachte een aantal werken voor de gemeente mogen uitvoeren. Naam 1 merkte hierover het volgende op: “Hij gaf mij wel altijd het gevoel dat als ik werk wilde hebben, ik hem ook blij moest maken.” Hij bedoelde daarmee dat als hij iets voor een leuke prijs aan verdachte kon verkopen, verdachte blij was. Ook leende hij verdachte weleens geld.

Naam 2 heeft verklaard dat verdachte hem opdrachten gaf voor KIM-klachten en MOOR-meldingen. Verdachte was voor hem één van de voornaamste opdrachtgevers binnen het Stadsdeel West. Hij kwam naar hem toe als hij werk voor hem had.

Ook Naam 3 heeft tot slot verklaard dat hij opdrachten voor de gemeente Amsterdam kreeg van (onder meer) verdachte.

Uit het voorgaande blijkt dat verdachte als assistent-wijkbeheerder belast was met het inplannen van stratenmakers, het geven van bestratingsopdrachten en het controleren van de uitvoering daarvan, waarbij hij formeel onder toezicht stond van de wijkbeheerders, maar in de praktijk vrijelijk invulling kon geven aan zijn werkzaamheden. Uit het hiernavolgende zal verder nog blijken dat verdachte zich bezighield met het in behandeling nemen en beoordelen van offertes.

Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat verdachte in staat was om de in de tenlastelegging genoemde aannemers een voorkeursbehandeling te geven.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: telkens als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten;

  • Feit 2: telkens als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten;

  • Feit 3: telkens verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;

  • Feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafoplegging

  • Taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^