Veroordeling ambtenaar Belastingdienst wegens ambtelijk omkoping, computervredebreuk en (gewoonte)witwassen door bevragen systemen over kentekens waarna liquidatie volgde

Rechtbank Den Haag 30 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15487

De verdachte wordt in het bijzonder verweten dat hij in zijn hoedanigheid van ambtenaar bij de Belastingdienst in ruil voor geld kentekens heeft bevraagd en de daarbij behorende informatie aan derden heeft verstrekt. Ondanks dat er een directe link tussen de verdachte en de georganiseerde misdaad ontbreekt, geeft het dossier aanleiding tot een vermoeden dat het handelen van de verdachte aan die georganiseerde misdaad heeft bijgedragen, met grote gevolgen. Zo heeft de verdachte een kenteken bevraagd van een auto die betrokken was bij een rip deal van een partij cocaïne. Ook is gebleken dat kort na een tweetal bevragingen van kentekens en verstrekking van de bijbehorende (persoons)gegevens door de verdachte, de persoon op wiens naam die kentekens stonden, in de nabijheid van zijn woning is geliquideerd. In dit vonnis komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feiten. Zij legt de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden en een beroepsverbod van 5 jaar op.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, met uitzondering van het kenteken 1. Volgens haar kan dat kenteken wel onder feit 1 subsidiair bewezen worden verklaard. Ten aanzien van feit 2 en feit 3 primair heeft de officier van justitie eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onderdeel dat de verdachte gelden zou hebben ontvangen van de heer naam 1. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 3 primair eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het aan de verdachte ten laste gelegde medeplegen en met dien verstande dat slechts ‘geldbedragen’ bewezen kunnen worden verklaard.

Bewijsoverwegingen

Feit 1 primair – Passieve ambtelijke omkoping

De rechtbank is op basis van de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring en het geschrift met het overzicht van loggegevens van het account van de verdachte bij de Belastingdienst van oordeel dat alle onder feit 1 primair ten laste gelegde kentekens onbevoegd door de verdachte zijn geraadpleegd en dat hij de daarbij behorende informatie heeft verstrekt aan de heer naam 1 (kentekens kenteken 2, kenteken 3, kenteken 4, kenteken 5 en kenteken 6 ) of de heer naam 2 (de overige ten laste gelegde kentekens met uitzondering van de kentekens kenteken 1 en kenteken 7 ). De verdachte heeft in ruil hiervoor van naam 2 geld ontvangen. Dit blijkt niet alleen uit de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring, maar ook uit de door naam 2 afgelegde verklaring bij de politie. Uit die laatste verklaring blijkt ook dat de verdachte zelf om geld heeft gevraagd. naam 2 heeft immers verklaard dat de verdachte €1.000 voor 20 kentekens wilde hebben. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen.

Hoewel de verdachte het ontkent, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de chatgesprekken die tussen naam 1 en de verdachte zijn gevoerd dat de verdachte in ruil voor het bevragen van kentekens ook van naam 1 geld heeft ontvangen. De rechtbank acht in het bijzonder het chatgesprek van 9 oktober 2020 van belang, waarin naam 1 een geldbedrag noemt, het heeft over “pap” (oftewel: geld) en dat dit gegeven moet worden aan “ bijnaam ”. Dat voor het bevragen van kentekens geld betaald werd, leidt de rechtbank af uit het feit dat de persoonsinformatie die door naam 1 in de betreffende chat gedeeld wordt te herleiden is naar het kenteken 2, dat in het systeem van de Belastingdienst is bevraagd door de verdachte. Dat het chatgesprek gaat over de verdachte, leidt de rechtbank af uit het telefoongesprek van de verdachte op 19 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte zichzelf “ bijnaam ” noemt. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 oktober 2020 is begonnen met het verstrekken van een kenteken aan naam 1, wat dezelfde datum is als het chatgesprek.

Gelet op de gebruikte bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de ten laste gelegde kentekens heeft bevraagd en de daarbij behorende informatie heeft verstrekt aan naam 1 dan wel naam 2 en in ruil hiervoor steeds geld heeft gekregen. Dit geldt echter niet voor de kentekens kenteken 1 en kenteken 7. Uit het dossier volgt niet dat informatie behorende bij het geraadpleegde kenteken 1 aan naam 2 is verstrekt. Ten aanzien van kenteken 7 is in het geheel niet komen vast te staan dat de verdachte dit heeft geraadpleegd in één van de systemen van de Belastingdienst.

Feit 1 subsidiair - Computervredebreuk

Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank toekomt aan de vraag of het bevragen van kenteken 1 onder feit 1 subsidiair bewezen kan worden verklaard (zie ECLI:NL:HR:2016:2187). De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.

Gelet op de gebruikte bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dit kenteken onbevoegd in zijn hoedanigheid van deurwaarder bij de Belastingdienst heeft geraadpleegd binnen een afgesloten systeem van de Belastingdienst, waartoe de verdachte zich de toegang heeft verschaft met zijn gebruikersnaam en wachtwoord. De rechtbank acht in zoverre het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2 – Computervredebreuk

Vast staat dat de verdachte in de ten laste gelegde periode werkzaam was als deurwaarder bij de Belastingdienst. In die hoedanigheid had hij met zijn account ‘ accountnaam ’ toegang tot verschillende systemen. De verdachte heeft dit account ook gebruikt bij het bevragen van de ten laste gelegde kentekens en burgerservicenummers. Dit alles heeft buiten kantooruren plaatsgevonden. De verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat niet alle ten laste gelegde kentekens en nummers onrechtmatig door hem bevraagd zijn, omdat hij ook buiten de ingeroosterde kantooruren werkzaamheden verrichtte voor de Belastingdienst en deze in dat kader opvroeg. De rechtbank gaat hier niet in mee en overweegt als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat het – ook in de ten laste gelegde periode – niet vreemd is dat ambtenaren buiten de gebruikelijke kantoortijden werken. Dat de verdachte kentekens en burgerservicenummers buiten die kantoortijden heeft bevraagd, is dus op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat deze allemaal onbevoegd zijn bevraagd. Toch ziet de rechtbank in dit geval voldoende redenen om tot die conclusie te komen.

De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij het burgerservicenummer van naam 3 heeft bevraagd omdat hij hem een vriendendienst wilde bewijzen. Uit de loggegevens van de verdachte bij de Belastingdienst blijkt dat hij dit nummer buiten de ingeroosterde kantooruren heeft bevraagd. De bevragingen met betrekking tot de familie naam 4 stelt de verdachte gedaan te hebben uit nieuwsgierigheid en ook deze gegevens zijn door de verdachte buiten de ingeroosterde kantooruren geraadpleegd en opgeslagen. Op 20 mei 2022 heeft de verdachte het kenteken 8 bevraagd en uit een chatgesprek met naam 5 blijkt dat deze persoon het kenteken met de bijbehorende persoonsinformatie binnen een uur na de bevraging door de verdachte in zijn bezit heeft gekregen door middel van een doorgestuurde notitie. Wederom is dit kenteken door de verdachte buiten kantoortijd bevraagd. Dit geldt ook voor de kentekens kenteken 9 en kenteken 10. Van deze kentekens, inclusief de daaraan gekoppelde persoonsinformatie, is eveneens op de werktelefoon van de verdachte een verwijderde notitie aangetroffen. Ten slotte heeft de verdachte zich in de periode van 9 oktober 2022 tot en met 25 mei 2022 laten omkopen en onbevoegd vele kentekens opgevraagd en de daarbij behorende informatie aan derden verstrekt (zie feit 1). Deze bevragingen hebben eveneens allemaal buiten de ingeroosterde kantooruren plaatsgevonden.

Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigt het vermoeden dat bevragingen buiten kantooruren onbevoegd zijn gedaan. De verdachte heeft ter terechtzitting slechts in algemene bewoordingen aangegeven dat sommige bevragingen voor werkdoeleinden waren. Hij heeft dit echter op geen enkele wijze concreet gemaakt. Ook het dossier bevat hier geen aanwijzingen voor. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte de ten laste gelegde kentekens en burgerservicenummers onbevoegd heeft bevraagd. Zij acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

Feit 3 - Witwassen

Vast staat dat de verdachte contante geldbedragen heeft ontvangen die van eigen misdrijf (te weten: passieve ambtelijke omkoping) afkomstig waren. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geld uitgaf aan boodschappen. Dit wordt ondersteund door de chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van de verdachte tussen hem en zijn partner. Uit deze gesprekken valt af te leiden dat de verdachte zeer regelmatig boodschappen deed en hierbij steeds in contanten betaalde. Dit betekent dat de verdachte geldbedragen uit eigen misdrijf heeft omgezet. Gelet hierop en op het feit dat de verdachte zich gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping en dus in deze periode constant contante geldbedragen heeft ontvangen en omgezet, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte van het witwassen in de opzetvariant een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank acht de specifiek ten laste gelegde geldbedragen niet bewezen. Hiervoor ontbreekt simpelweg het sluitende bewijs. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om getuigen te horen en nader onderzoek te laten verrichten.

Bewezenverklaring

  • Passieve ambtelijk omkoping

  • Computervredebreuk

  • (gewoonte)Witwassen

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 36 maanden en ontzetting uit het recht het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van 5 jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^