Veroordeling beheerder stichting die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering

Rechtbank Noord-Holland 17 oktober 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:9048

De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van beheerder van een stichting gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan verduistering. De verdachte heeft het in hem als beheerder gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd door gedurende een periode van ongeveer negen jaren voortdurend geld van de bankrekening van de stichting aan te wenden voor persoonlijke doeleinden. Het totale verduisterde bedrag bedraagt ongeveer €150.000.

Bewijsmotivering

De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij zich in de ten laste gelegde periode als beheerder van de stichting Maria-Carolina-Justina-Trip-Fonds heeft schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen, door deze van de bankrekening van de stichting aan of ten behoeve van zichzelf over te maken, en aan valsheid in geschrift omdat hij valse overeenkomsten van geldlening zou hebben opgemaakt.

Vaststelling van de feiten

Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen op de zitting is besproken stelt de rechtbank het volgende vast.

In 1915 is de stichting opgericht door wijlen mevrouw betrokkene 5 met als doelstelling het verlenen van bijstand uit een fonds aan behoeftige bloedverwanten van deze mevrouw betrokkene 5. Uit de statuten van de stichting volgt dat het vermogen van de stichting nimmer mag worden aangetast en de vruchten van het vermogen slechts kunnen worden besteed in overeenstemming met de doelstelling. De stichting wordt beheerd door een beheerder die het vermogen van de stichting naar zijn beste weten bestuurt, zorgt voor veilige en deugdelijke beleggingen van de gelden – zoveel mogelijk in vaste goederen of hypothecaire vorderingen –, een behoorlijke boekhouding voert en zorg draagt voor een goede bewaring van de eigendommen en de papieren van de stichting. De beheerder kan jaarlijks tien procent van de onzuivere inkomsten van de stichting als loon in rekening brengen. De verdachte was van 26 juli 1999 tot 18 oktober 2017 de beheerder van de stichting. Hij was daarmee de enige die bevoegd was de bankrekeningen van de stichting te beheren en daarvan gelden over te boeken.

In de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 zijn van de bankrekening van de stichting verschillende geldbedragen overgeboekt naar de bankrekening(en) van de verdachte. Het totaalbedrag van deze overboekingen bedraagt €67.958,25. Gedurende deze periode heeft de verdachte de hem toekomende beheersvergoeding van €16.566,- niet uitgekeerd.

In de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 juni 2017 zijn van de bankrekening van de stichting verschillende geldbedragen overgeboekt naar bankrekeningen van diverse derde partijen. Het totaalbedrag van deze overboekingen bedraagt €106.457,37.

Verklaring van de verdachte

De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de hiervoor genoemde overboekingen naar zichzelf en naar derden heeft gedaan omdat hij in de financiële problemen zat ten gevolge van een juridische procedure met zijn voormalig werkgever. Over de overboekingen naar derden heeft de verdachte nog verklaard dat, met uitzondering van de overboekingen naar betrokkene 1 , hiermee kosten werden voldaan die hij privé heeft gemaakt. De overboekingen naar betrokkene 1 zouden volgens de verdachte hebben bestaan uit een lening van de stichting aan betrokkene 4 (hierna: betrokkene 4 ), de echtgenoot van betrokkene 1 .

De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat door deze overboekingen geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van gelden toebehorend aan de stichting omdat sprake zou zijn van een geldlening van de stichting aan hem. Volgens de verdachte was het verstrekken van geldleningen aan hemzelf en aan betrokkene 4 in overeenstemming met de statuten, omdathet om deugdelijke beleggingen ging, nu hiertegenover 4% rente en voldoende zekerheid stond. De verdachte had een eigen woning zonder hypotheeklast en hij verwachtte uit een gerechtelijke (civiele) procedure tegen zijn voormalig werkgever een bedrag van ongeveer 100.000 euro te ontvangen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdachte aangegeven dat hij deze geldleningen heeft vastgelegd in overeenkomsten van geldlening en alles transparant heeft neergelegd in de boekhouding van de stichting. De stichting heeft zodoende een vordering op de verdachte en op betrokkene 4 en op die wijze zou de verdachte het vermogen van de stichting niet hebben aangetast.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank verwerpt het verweer dat sprake zou zijn van overeenkomsten van geldlening van de stichting aan de verdachte.

Uit de omschrijvingen bij de overboekingen van de bankrekening van de stichting naar de bankrekening van de verdachte valt niet op te maken dat deze betrekking hebben op een lening die aan de verdachte zou zijn verstrekt. Regelmatig staat vermeld ‘voorschot’ of ‘spoedopdracht op uw verzoek’ en ook worden omschrijvingen vermeld als ‘bijzonder’, ‘diversen’ en ‘tussentijds’. Ook uit de naar uiterlijke verschijningsvorm vrij willekeurige wijze waarop de verdachte de bankrekening van de stichting gebruikte om diverse privé kosten te voldoen, kan niet worden opgemaakt dat deze overboekingen in verband staan met een lening aan de verdachte.

In het dossier bevinden zich twee overeenkomsten van geldlening tussen de stichting en de verdachte. Een overeenkomst waarin is vastgesteld dat de stichting een geldbedrag van €25.000,- leent aan de verdachte, welke overeenkomst van kracht is geworden met ingang van 1 januari 2008 en is gedateerd 25 december 2009. Een tweede overeenkomst, gedateerd 25 april 2013, waarin is vastgesteld dat de stichting een geldbedrag van €115.000,- leent aan de verdachte, welke overeenkomst van kracht is geworden met ingang van 1 januari 2008 en in de plaats treed van de overeenkomst van 25 december 2009. In de overeenkomsten is opgenomen dat aflossing niet eerder dan 1 januari 2014 zal plaatsvinden en alsdan in gelijke maandelijkse termijnen van €5.000,- per maand zal worden betaald. De verschuldigde rente hoeft pas achteraf, met de laatste aflostermijn te worden betaald. Er is geen sprake van rente op rente. De rechtbank stelt vast dat tot op heden nimmer enige aflossing of betaling van rente heeft plaatsgevonden. Als zekerheid is opgenomen dat een positieve/negatieve hypotheek op de woning van de verdachte kan worden verlangd. Er is geen recht van hypotheek ten behoeve van de stichting gevestigd.

Onder al deze omstandigheden kan, anders dan de verdachte heeft betoogd, niet worden gezegd dat het sluiten van een dergelijke overeenkomst van geldlening kan worden aangemerkt als een veilige en deugdelijke belegging, zoals in de statuten is omschreven.

Over deze overeenkomsten van geldlening merkt de rechtbank verder op dat deze achteraf – kennelijk eerst nadat de inspecteur van de belastingdienst de verdachte om informatie over de stichting heeft gevraagd – zijn opgesteld, dat de in de overeenkomsten van geldlening genoemde bedragen niet overeenkomen met de bedragen die daadwerkelijk van de bankrekening van de stichting zijn afgeschreven en hier evenmin een deugdelijke administratie van is bijgehouden, en bovendien dat de overeenkomsten van geldlening niet zijn ondertekend.

Tot slot weegt de rechtbank mee dat de verdachte vragen van de nazaten over de gestelde lening steeds grotendeels onbeantwoord heeft gelaten, met name door niet te melden dat het een lening aan hemzelf zou zijn.

Dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, brengt de rechtbank tot het oordeel dat in werkelijkheid geen sprake was van overeenkomsten van geldlening van de stichting aan de verdachte en dat deze overeenkomsten in strijd met de waarheid zijn opgemaakt door de verdachte.

De rechtbank verwerpt ook het verweer dat sprake zou zijn van overeenkomsten van geldlening van de stichting aan betrokkene 4. Daartoe is het volgende van belang.

In het dossier bevinden zich zeven overeenkomsten van geldlening van de stichting aan betrokkene 4 van een totaalbedrag van €7.600,-. Ook deze overeenkomsten zijn niet ondertekend door een van de partijen. De bankoverschrijvingen waarop deze overeenkomsten volgens de verdachte betrekking zouden hebben, betreffen telkens niet een overboeking aan betrokkene 4 maar aan betrokkene 1 , zijnde de echtgenote van betrokkene 4. Daarbij komt dat het totaalbedrag aan overboekingen aan betrokkene 1 €5.000,- bedraagt en dus niet overeenkomt met het totaalbedrag van de hiervoor genoemde overeenkomsten van geldlening. Bovendien heeft betrokkene 4 verklaard dat de overboekingen op de bankrekening van betrokkene 1 geen betrekking hadden op een lening van de stichting aan hem. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat ten aanzien van de overeenkomsten van geldlening aan betrokkene 4 nooit is afgelost, terwijl blijkens al die overeenkomsten – kort gezegd – had moeten worden afgelost in het jaar 2015. Evenmin zijn van de zijde van de verdachte acties ondernomen om betrokkene 4 te bewegen tot betaling.

Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat in werkelijkheid geen sprake is geweest van overeenkomsten van geldlening van de stichting aan betrokkene 4 en dat deze overeenkomsten in strijd met de waarheid zijn opgemaakt.

Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte als beheerder van de stichting in de ten laste gelegde periode geldbedragen van de bankrekening van de stichting aan en ten behoeve van zichzelf heeft overgemaakt en dat hij zich deze gelden dus wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte heeft daarbij een schijnconstructie opgezet door de door hem aan de bankrekening van de stichting onttrokken geldbedragen achteraf te dekken met valse overeenkomsten van geldlening.

Het feit dat de verdachte de overboekingen en de leningen boekhoudkundig transparant zou hebben opgenomen in de boekhouding van de stichting, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Integendeel, het opnemen van bedragen als ware het (onderdeel van) een lening, is niet in overeenstemming met de waarheid geweest en heeft juist bijgedragen aan het in stand houden van de door de verdachte in het leven geroepen schijnconstructie.

Conclusie

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het zich wederrechtelijk toe-eigenen van gelden toebehorende aan de stichting in zijn hoedanigheid als beheerder van de stichting. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opstellen van valse overeenkomsten van geldlening.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: verduistering gepleegd door hem die het goed als beheerder van een stichting onder zich heeft, meermalen gepleegd,

  • Feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • 7 maanden gevangenisstraf en een beroepsverbod.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^