Veroordeling belasting- en hypotheekfraude: Kwalificatieve vingerwijzing in de TLL naar bepaling bindt rechter niet

Rechtbank Rotterdam 23 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8189

Feit 1

De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit. De tenlastelegging onder feit 1 is toegesneden op artikel 68, eerste lid aanhef en onder c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarin is strafbaar gesteld het ter beschikking stellen van valse of vervalste stukken aan de fiscus. Het feitelijke verwijt hier betreft dat de boeken die zijn overgelegd, niet compleet waren, in die zin dat de facturen waarop de privérekening van de verdachte stond vermeld, niet zijn overgelegd. Dat is echter niet wat in sub c strafbaar is gesteld.

Beoordeling

Vast staat dat de boeken die zijn overgelegd aan de Belastingdienst niet compleet waren. De facturen waarop de privérekening van de verdachte vermeld stond (waarop vervolgens de betaling heeft plaatsgevonden), ontbraken immers. Dit is door de verdediging ook niet betwist.

De verdediging heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het feitelijke verwijt dat de overgelegde boeken niet compleet waren, niet strafbaar is gesteld in artikel 68, eerste lid aanhef en onder c AWR. Hoewel dit standpunt op zichzelf juist is, staat dit een veroordeling van het primair onder feit 1 ten laste gelegde niet in de weg.

De rechtbank is immers niet gebonden aan de keuze van het OM voor de toepasselijke delictsomschrijving zoals die wordt weergegeven op de dagvaarding. Dit betreft immers slechts een kwalificatieve vingerwijzing en maakt als zodanig geen deel uit van de tenlastelegging. Nu op grond van het procesdossier wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het niet beschikbaar stellen van de facturen waarop de privérekening van de verdachte stond vermeld, komt de rechtbank aldus tot een bewezenverklaring van artikel 68, eerste lid aanhef en onder b AWR.

De rechtbank heeft het voorgaande ter zitting aan de orde gesteld. Naar aanleiding daarvan heeft de verdediging opgemerkt dat het uitgangspunt van de redenering juist is, maar dat in de tenlastelegging, wanneer deze aldus gelezen wordt, een element van het strafbare feit als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanheft en onder b AWR ontbreekt, zodat de verdachte dan zou moeten worden ontslagen van rechtsvervolging. De rechtbank passeert dit verweer: zij vermag niet in te zien welk element van het genoemde strafbare feit ontbreekt. Bovendien heeft de verdediging dit element ook niet nader genoemd.

Feit 2, 3 en 4

Het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Weliswaar heeft hij ter terechtzitting een andersluidende verklaring afgelegd, in de zin dat het boekhoudbedrijf naam bedrijf 1 de facturen opstelde, de aangiften verrichtte en de bescheiden voor de hypotheekaanvraag had aangeleverd, maar ook daar heeft hij te kennen gegeven verantwoordelijk te zijn voor de ten laste gelegde feiten en om die reden ook de daarmee samenhangende belastingschuld reeds af te lossen. Nu ook de raadsman van de verdachte heeft gesteld dat deze feiten bewezen zullen worden verklaard, ziet de rechtbank af van verdere bespreking van deze feiten.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

  • Feit 2: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

  • Feit 3: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

  • Feit 4: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar;

  • Taakstraf van 240 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^