Veroordeling drijver van LPG-tankstation voor opzettelijke overtreding Wet milieubeheer
/Rechtbank Rotterdam 23 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2752
Verdachte vennootschap01 heeft een LPG-tankstation gedreven, terwijl in dat tankstation niet werd voldaan aan de regels die in de Activiteitenregeling milieubeheer zijn gesteld met betrekking tot LPG-installaties. Op het betreffende tankstation bleek in 2019 een toezichthouder werkzaam die onvoldoende kennis had van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot de LPG-installatie.
De rechtbank rekent het Verdachte vennootschap01 aan dat zij een toezichthouder heeft aangesteld, die door haar niet op de hoogte was gesteld van de aard en de gevaaraspecten van die installatie en niet (althans onvoldoende) was geïnstrueerd en gecertificeerd om de handelingen te kunnen verrichten die ingeval van incidenten of calamiteiten noodzakelijk zijn om de veiligheid van personen en de directe omgeving te kunnen waarborgen.
Ontvankelijkheid officier van justitie
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er – gelet op het gedrag van Verdachte vennootschap01 en de gevolgen van de overtreding – volgens het Beleidsplan Naleving Omgevingsrecht (hierna: het Beleidsplan) geen reden was om stafrechtelijk tegen Verdachte vennootschap01 op te treden. Verdachte vennootschap01 mocht er daarom gerechtvaardigd op vertrouwen dat tegen haar geen vervolging zou worden ingesteld. Het Openbaar Ministerie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke situaties plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen bij de Verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd.
Van een zodanige uitlating is in het onderhavige geval geen sprake. Het Beleidsplan kan in elk geval niet als zodanig worden aangemerkt. Dit wordt niet anders door de enkele omstandigheid dat het Beleidsplan door de gemeente Rotterdam met het Openbaar Ministerie zou zijn afgestemd. Daar komt bij dat reeds uit het aan Verdachte vennootschap01 toegezonden transactievoorstel volgt dat de geconstateerde gedragingen niet door het Openbaar Ministerie werden gedoogd.
Dat sprake is van andere gronden waarop het instellen of voortzetten van vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde is niet gesteld en ook overigens niet gebleken.
Standpunt verdediging
Verdachte vennootschap01 ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan opzettelijke schending van de artikelen 5.67 lid 2 sub d, 5.68 lid 1, 5.68 lid 4 en 5.68 lid 5 van de Activiteitenregeling.
De persoon die op 20 juli 2019 werkzaam was bij het tankstation waar de overtredingen zijn geconstateerd heeft een LPG-instructie ontvangen en een LPG-certificaat behaald. Hij beschikte dus over de benodigde kennis. Voorts is aangevoerd dat er op het tankstation wel degelijk instructies in geval van calamiteiten aanwezig waren. Uit de controlelijsten van de halfjaarlijkse veiligheidsinspecties blijkt dat er in 2019 een ‘noodplansticker’ aanwezig was. De ondertekende verklaring als bedoeld in artikel 5.68 lid 4 van de Activiteitenregeling ontbrak weliswaar, maar Verdachte vennootschap01 was hiervan niet op de hoogte. Voor zover er al enig voorschrift is geschonden, is namens Verdachte vennootschap01 aangevoerd dat dit niet opzettelijk is gebeurd.
Beoordeling rechtbank
De aanwezigheid van instructies in geval van calamiteiten of incidenten
Uit de door de verdediging als productie 10 overgelegde controlelijsten van het door Verdachte vennootschap01 geëxploiteerde servicestation blijkt dat daar op 20 maart 2019 en 25 september 2019 een noodplansticker op een zichtbare locatie aanwezig was. De ter terechtzitting als getuige gehoorde voormalige shopmanager van het betreffende servicestation heeft bovendien verklaard dat die sticker zich daar bij de aanvang van zijn werkzaamheden in 2018 al bevond.
Niet bewezen is daarom dat Verdachte vennootschap01 heeft gehandeld in strijd met artikel 5.68 lid 1 van de Activiteitenregeling milieubeheer. Verdachte vennootschap01 zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Opzettelijk handelen of niet
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde gedragingen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring. Daarbij benadrukt de rechtbank dat aan Verdachte vennootschap01 een economisch delict ten laste is gelegd. Het begrip “opzet” moet in het economisch strafrecht in beginsel worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring van het opzettelijk begaan van een dergelijk delict niet vereist is dat het opzet van de Verdachte rechtspersoon was gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH2684). Voldoende is dat het opzet is gericht op de gedragingen.
Vereist is in dit geval dus slechts dat Verdachte vennootschap01 de in de inrichting bevindende LPG-installatie heeft geëxploiteerd en uit dien hoofde de met betrekking tot die installatie behorende voorschriften niet heeft nageleefd. Het staat op basis van de hierna opgenomen bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van de toezichthoudende persoon zelf) – kort gezegd – vast dat de toezichthoudende persoon ten tijde van de controle op 20 juli 2019 niet op de hoogte was van de noodzakelijk te verrichten handelingen in geval van een incident of calamiteit ten aanzien van de LPG-installatie en dat deze persoon toen de daarbij behorende opleiding nog niet had gevolgd. Voorts staat vast dat er geen ondertekende verklaring als bedoeld in artikel 5.68 lid 4 van de Activiteitenregeling aanwezig was. Daarmee is bewezen dat Verdachte vennootschap01 het (overige) ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan.
Bewezenverklaring
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Voorwaardelijke geldboete van € 2.500 met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.