Wanneer is sprake van authentieke akten (art. 226 Sr)?
/Rechtbank Noord-Holland 21 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2820
De Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opmaken en het gebruiken van valselijk opgemaakte en valse (authentieke) akten en andere valse geschriften. Deze stukken, waaruit zou volgen dat de Verdachte erfgenaam of legataris was, hetgeen in strijd met de waarheid is, heeft de Verdachte ingediend bij de gemeente, en bij een buitenlandse bank. Ook heeft de Verdachte valse facturen bij verzekeringsmaatschappijen ingediend. Gebruikmaking van deze valselijk opgemaakte stukken heeft er onder meer toe geleid dat aan de Verdachte herhaaldelijk grote geldbedragen zijn overgemaakt en uitgekeerd, waar hij geen recht op had.
Nadere bewijsoverweging feit 1
Authentieke akte
De rechtbank is van oordeel dat het (valselijk opgemaakte) testament van betrokkene 1, het (valselijk opgemaakte) testament van betrokkene 2 en de (valselijk opgemaakte) verklaring van erfrecht van betrokkene 2 kunnen worden aangemerkt als authentieke akten als bedoeld in artikel 226 Sr. De vraag of sprake is van een authentieke akte dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf of een document in het civiele recht geldt als een authentieke akte. De rechtbank stelt vast dat testamenten en verklaringen van erfrecht in het civiele recht gelden als authentieke akten, nu deze in de regel worden opgemaakt door een notaris. Artikel 226 Sr is van toepassing op zowel valse (authentieke) geschriften als op valselijk opgemaakte geschriften die het uiterlijk hebben van een authentieke akte. Van dit laatste is sprake bij de in de tenlastelegging genoemde testamenten en verklaring voor erfrecht die de verdachte, als waren zij echt en onvervalst, naar een bank in Luxemburg en de gemeente Bergen heeft gestuurd.
De kennisgeving van overlijden van betrokkene 1 kan niet worden aangemerkt als authentieke akte, maar wel als geschrift als bedoeld in artikel 225 Sr.
Opzet ten aanzien van de verklaring van erfrecht en het testament van betrokkene 2
De Verdachte heeft in zijn verhoor tegenover de politie bekend dat het testament van betrokkene 1 en de kennisgeving van haar overlijden op zijn initiatief zijn vervalst. Ten aanzien van het vervalste testament en de vervalste verklaring van erfrecht op naam van betrokkene 2 heeft de Verdachte verklaard dat hij deze in zijn huis heeft gevonden en dat hij niet wist dat deze vals waren, althans valselijk waren opgemaakt. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt daartoe allereerst dat beide documenten eenvoudig te constateren onjuistheden bevatten. Zo wijkt de opmaak van het testament van betrokkene 2 op meerdere punten af van de opmaak die een notaris hoort aan te houden bij een authentieke akte. De verklaring van erfrecht is gedateerd op 8 april 2014 en houdt in dat betrokkene 2 op 19 maart 2015 is overleden. Als geboortedatum van betrokkene 2 vermeldt de verklaring van erfrecht 4 november 2004. De Verdachte wist dat betrokkene 2 in werkelijkheid op 29 maart 2014 op 88-jarige leeftijd is overleden.
Naast voornoemde tekstuele en inhoudelijke onjuistheden is de verklaring van de Verdachte te meer ongeloofwaardig, nu een verklaring van erfrecht pas wordt opgemaakt op verzoek daartoe, nadat de persoon om wiens nalatenschap het gaat is overleden. Betrokkene 2 kan de vervalsing dus zelf niet hebben gedaan en er is – naast de Verdachte – geen andere persoon in beeld die belang heeft bij het opmaken van een dergelijke verklaring, waarin de Verdachte wordt aangewezen als erfgenaam van betrokkene 2. Verder geldt dat de Verdachte het testament van betrokkene 2 via e-mail aan de bank in Luxemburg heeft verzonden met in de onderwerpregel de tekst: “Fwd: aanpassing, eerdere versies verwijderen”. De letters “FW:” in deze onderwerpsregel duiden erop dat de Verdachte het valselijk opgemaakte document toegestuurd heeft gekregen van iemand die het document heeft aangepast en het bericht, zonder de onderwerpsregel aan te passen, heeft doorgezonden aan de bank. De rechtbank acht in dit verband van belang dat ook in geval van het vervalste testament van betrokkene 1 de vervalsingen door een ander werden doorgevoerd en meerdere versies via de e-mail met de Verdachte zijn gedeeld. Tot slot geldt dat de Verdachte na zijn aanhouding tegenover de politie, op de vraag of hij van betrokkene 2 iets heeft geërfd, ontkennend heeft geantwoord. Terwijl hij op dat moment wel een aanzienlijk geldbedrag had ontvangen op basis van dat testament, en de politie op dat moment nog niet op de hoogte was van het feit dat er een vervalst testament en een vervalste verklaring van erfrecht op naam van betrokkene 2 in omloop waren.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat de Verdachte wist dat het testament en de verklaring van erfrecht valselijk opgemaakt waren en betrokken is geweest bij de vervalsing van die stukken.
Bewezenverklaring
Feit 1: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van enig in artikel 226, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vermeld vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Feit 2: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Feit 3: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 22 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.