Veroordeling oplichting werkgever: vordering schadevergoeding voor ruim 4,3 miljoen toegewezen
/Rechtbank Den Haag 20 augustus 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8505
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met
29 april 2019 zijn werkgever Bedrijf 1 heeft opgelicht door geldbedragen van in totaal ruim 4,3 miljoen euro van Bedrijf 1 te laten overmaken naar zijn privé bankrekening. Dit zou hij hebben bewerkstelligd door een aantal frauduleuze handelingen te plegen (feit 1). Ook wordt hij ervan verdacht dat hij in diezelfde periode dat geld van Bedrijf 1 vanaf zijn bankrekening heeft overgeboekt naar andere bankrekeningen en daarmee die bedragen heeft omgezet, overgedragen en daarvan gebruik heeft gemaakt, wat is ten laste gelegd als gewoontewitwassen (feit 2).
De verdachte heeft na zijn aanhouding op 29 april 2019 meteen bekend deze feiten te hebben gepleegd en ook uitgebreid en gedetailleerd verklaard op welke wijze hij dat heeft gedaan.
Aan verdachte is (overeenkomstig de eis van de officier van justitie) een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting voor zijn gokverslaving, een verbod op deelname aan kansspelen en medewerking verlenen aan het Openbaar Ministerie om ervoor te zorgen dat tegoeden op gokaccounts worden overgemaakt naar zijn werkgever.
Vordering benadeelde partij
Bedrijf 1 heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot €4.381.349, bestaande uit materiële schade. De benadeelde partij heeft verzocht voornoemd bedrag toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2019. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel voor het volledige bedrag op te leggen in combinatie met de maximale vervangende hechtenis van één jaar.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag, met daarbij de maximale vervangende hechtenis van één jaar, ten behoeve van Bedrijf 1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Hoewel het schadebedrag niet door de verdachte wordt betwist, is er in een civiele procedure meer ruimte om aanvullende stukken over te leggen en complexe verweren te voeren, onder meer op het gebied van eigen schuld van de benadeelde partij. De raadsman heeft er verder op gewezen dat het de verdachte nimmer zal lukken de volledige schade te vergoeden, gezien de hoogte van het bedrag, en dat het, bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, mogelijk is de vervangende hechtenis op één dag te stellen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij de vordering voldoende heeft onderbouwd.
Met de advocaat van de benadeelde partij is de rechtbank van oordeel dat een geslaagd beroep op eigen schuld per definitie is uitgesloten als de dader de schade opzettelijk heeft veroorzaakt. De bewezenverklaring van oplichting en witwassen impliceert het opzettelijk toebrengen van schade, zodat een matiging van de schadevergoedingsplicht wegens eigen schuld niet aan de orde is. De rechtbank ziet dan ook geen reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, zoals door de raadsman is verzocht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag in beginsel geheel voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van €4.381.349. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente met ingang van 24 april 2019 toewijzen, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal zijn gekweten voor zover de benadeelde partij enig bedrag zal ontvangen door uitwinning van gelegde beslagen.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van €4.381.349 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van Bedrijf 1, met daarbij de maximale vervangende hechtenis van één jaar. De rechtbank ziet geen reden om een kortere duur van de vervangende hechtenis te bepalen.
Lees hier de volledige uitspraak.