Vrijspraak overtreden Arbowet na dodelijk ongeval uit heftruck: geen sprake van werkgever in de zin van de Arbowet

Rechtbank Overijssel 29 juli 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:2646

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft gehandeld door zijn werknemer slachtoffer werkzaamheden te laten verrichten waardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die slachtoffer ontstond of was te verwachten.

Vaststaande feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 6 april 2016 heeft bedrijf 1 BV (hierna: bedrijf 1) opdracht gegeven aan bedrijf 2 BV (hierna: bedrijf 2) voor het monteren/plaatsen van een afzuiginstallatie. bedrijf 2 heeft vervolgens een inkooporder gestuurd naar bedrijf verdachte, de eenmanszaak van verdachte, voor het uitvoeren van de montagewerkzaamheden aan de afzuiginstallatie door een ploeg van twee man. Verdachte heeft vervolgens voor deze opdracht zijn collega zzp’er slachtoffer ingehuurd. slachtoffer dreef een eenmanszaak genaamd bedrijf slachtoffer.

Op 30 mei 2016 zijn verdachte en slachtoffer ter uitvoering van de opdracht samen naar het bedrijfspand van bedrijf 1 gereden. Na aankomst hebben verdachte, slachtoffer, bestuurder bedrijf 2 (aandeelhouder en bestuurder van bedrijf 2) en bestuurder bedrijf 1 (bestuurder van bedrijf 1) een rondje door de bedrijfshal gelopen en de uit te voeren werkzaamheden besproken. Nadien zijn verdachte en slachtoffer aan het werk gegaan. Op die dag moesten er diverse montagewerkzaamheden aan een ventilatie-unit nabij het dak worden verricht. Om die werkzaamheden uit te voeren hebben verdachte en slachtoffer aan het einde van de middag, net als op een eerder moment, gebruik gemaakt van een vorkheftruck waarbij op de vorkheflepels een bak (een draadstalen container van 1,22 bij 0,59 bij 0,84 meter) was geplaatst. De onderkant van de bak was niet voorzien van een voorziening die het omkiepen van de container vanaf de heflepels kon voorkomen. Verdachte heeft de vorkheftruck bestuurd en slachtoffer is in de bak gaan staan. Verdachte heeft de bak en slachtoffer met de vorkheftruck tot 3,95 meter boven de werkvloer omhoog gebracht. slachtoffer is vervolgens begonnen met het opmeten van bepaalde afstanden en het doorgeven daarvan aan verdachte, die zich op de werkvloer bevond om de materialen op maat te maken. Terwijl verdachte bezig was om een pijp op maat te maken hoorde verdachte een klap en bleek slachtoffer uit de bak te zijn gevallen. Getuige getuige heeft gezien dat slachtoffer zich aan de rechterkant van de bak heeft vastgepakt, waarna hij zich een kwartslag heeft omgedraaid en een stap naar rechts heeft gedaan terwijl hij aan de rechterkant voorover boog. Het bakje is vervolgens naar rechts gekanteld en slachtoffer is eruit gevallen. Het bakje is vervolgens ook van de heflepels gevallen. slachtoffer is ter plaatse aan de verwondingen door de val overleden.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft daarvoor primair aangevoerd dat verdachte niet als werkgever in de zin van de Arbowet kan worden gekwalificeerd, omdat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen verdachte en slachtoffer. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat verdachte opzettelijk gevaarzettende handelingen heeft verricht, dan wel dat het verwezenlijkte gevaar voor verdachte voorzienbaar was, ontbreekt.

Het oordeel van de rechtbank

Werkgeverschap

Tenlastegelegd is eenvoudig gezegd dat verdachte artikel 32 Arbowet heeft overtreden. Dit artikel behelst dat het de werkgever verboden is handelingen te verrichten of na te laten in strijd met de Arbowet of de daarop rustende bepalingen, indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer ontstaat of te verwachten is.

Om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen is dan ook allereerst vereist dat de verdachte als werkgever in de zin van de Arbowet kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat verdachte en slachtoffer beiden zelfstandig ondernemers waren. Niet ter discussie staat dat tussen beiden geen sprake was van een arbeidsovereenkomst noch van de situatie dat slachtoffer aan verdachte ter beschikking was gesteld voor het verrichten van arbeid. De vraag resteert derhalve of verdachte slachtoffer onder zijn gezag arbeid heeft doen verrichten, als gevolg waarvan verdachte op grond van artikel 1 lid 2 sub a onder 1 van de Arbowet als werkgever zou kunnen worden aangemerkt. De omstandigheid dat verdachte ten opzichte van de klant het aanspreekpunt was, dat verdachte slachtoffer voor de onderhavige opdracht heeft ingehuurd en dat verdachte zich een hoger tarief voor slachtoffer liet betalen dan slachtoffer aan verdachte factureerde, kan naar het oordeel van de rechtbank duiden op een gezagsverhouding tussen verdachte en slachtoffer. Daartegenover staat dat verdachte en slachtoffer beiden in hun hoedanigheid van zelfstandig ondernemer met elkaar werkten. Als verdachte een klus voor twee man kreeg vroeg hij slachtoffer vaker mee. slachtoffer besliste zelf of hij daar wel of niet op in ging. slachtoffer had ook zijn eigen klussen. Verdachte en slachtoffer waren ook beiden vakbekwaam. Op de ochtend van het ongeval hebben verdachte en slachtoffer gezamenlijk met bestuurder bedrijf 2 en bestuurder bedrijf 1 een rondje door de bedrijfshal gelopen en de uit te voeren werkzaamheden besproken. Van het geven van instructies of het houden van toezicht door verdachte op de werkzaamheden van slachtoffer is niet gebleken. Verdachte heeft verklaard dat de verdeling van de uitvoering van het werk in onderling overleg tot stand kwam, waarbij slachtoffer net zo goed de vorkheftruck had kunnen besturen terwijl verdachte in het bakje stond. De rechtbank concludeert op basis van dit dossier dat wat betreft de uitvoering van de opdracht sprake was van gelijkwaardigheid en dat de rollen van verdachte en slachtoffer nagenoeg inwisselbaar waren. Van een bepalende rol van verdachte was geen sprake.

De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat van een gezagsverhouding tussen verdachte en slachtoffer niet is gebleken. Gelet hierop kan verdachte niet als werkgever in de zin van de Arbowet worden gekwalificeerd.

Nu het werkgeverschap van verdachte niet bewezen kan worden, acht de rechtbank het ten laste gelegde reeds om die reden niet wettig en overtuigend bewezen. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^