Veroordeling overtreding art. 10.2 lid 1 Wet milieubeheer. Het verweer dat verdachte de afvalstoffen niet buiten de inrichting heeft verbrand, wordt verworpen.
/Gerechtshof 's-Hertogenbosch 24 augustus 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3760
Aan verdachte is ten laste gelegd overtreding van art. 10.2 lid 1 Wet milieubeheer, doordat hij in de gemeente Maasgouw, al dan niet opzettelijk, eenmaal of meermalen zich van afvalstoffen, te weten (onder meer) hout, papier, kabels en/of metaal, heeft ontdaan door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te verbranden.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat:
- verdachte de afvalstoffen niet buiten de inrichting heeft verbrand;
- artikel 10.2 van de Wet milieubeheer van oudsher beoogt te voorkomen dat afvalstoffen buiten een inrichting op of in de bodem worden gebracht, terwijl verdachte geen afvalstoffen op of in de bodem heeft gebracht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Art. 10.2 lid 1 Wet milieubeheer luidde tot 23 mei 2003 als volgt:
“Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze — al dan niet in verpakking — buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. ”
Sinds 23 mei 2003 luidt deze bepaling als volgt:
“Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.”
De toelichting bij de tweede nota van wijziging die heeft geleid tot het toevoegen van (onder meer) de woorden “te verbranden” aan art. 10.2 lid 1 Wet milieubeheer houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“[I]n onderdeel C van deze nota van wijziging [is] via een wijziging van artikel 10.2 een verbod opgenomen om afvalstoffen buiten een inrichting te verbranden, behoudens enkele uitzonderingen. (…)
De wijziging in onderdeel C heeft (…) betrekking op het verbranden van afvalstoffen in de open lucht («buiten inrichtingen»). Dit komt veelvuldig voor zowel bij particuliere huishoudens als bij landbouwbedrijven. (…) Deze wijze van verwijderen van afvalstoffen laat echter in milieuhygiënisch opzicht te wensen over. Het komt vaak voor dat andere, milieuschadelijke materialen worden meeverbrand. Daarnaast worden geen of minimale milieuvoorzieningen getroffen waardoor verontreiniging van bodem, (grond)water en lucht kan optreden. De meeste van de betrokken afvalstoffen kunnen bovendien op een hoogwaardiger wijze verwijderd worden door deze te versnipperen, te composteren of te verbranden in een verbrandingsinstallatie.
De huidige regelgeving met betrekking tot het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen geeft een versnipperd en onvolledig beeld. Op landelijk en provinciaal niveau bestaat er geen regelgeving om deze vorm van verbranden aan banden te leggen. In veel gemeenten is weliswaar in een verordening een verbod opgenomen om afvalstoffen in de open lucht te verbranden maar bestaat de mogelijkheid om een ontheffing van dit verbod te verkrijgen. (…) Het toezicht op de naleving van deze voorschriften laat zeer te wensen over. Een goede handhaving door de politie en het Openbaar Ministerie is door de verscheidenheid aan regelgeving vrijwel onmogelijk. (…)
In de (…) reactie op het onderhavige wetsvoorstel is door het College van Procureurs-Generaal de behoefte geuit om op te kunnen treden tegen ongewenste verbrandingen van afvalstoffen. Na overleg met de provincies en gemeenten stel ik voor dit probleem op wettelijk niveau te regelen.”
Art. 10.2 lid 1 Wm strekt sedert 23 mei 2003, gelet op het hiervoor weergegevene, niet enkel tot het voorkomen van bodemverontreiniging, doch ook tot het voorkomen van water- en luchtverontreiniging. In zoverre faalt het verweer.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verdachte opzettelijk afvalstoffen in de open lucht heeft verbrand. Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat dit (opzettelijk) verbranden in de open lucht dient te gelden als (opzettelijk) verbranden buiten een inrichting.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.000 waarvan € 500 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.