Veroordeling spoorwegonderneming: niet doorgeven van de juiste treinlengte van een goederentrein mede waardoor een treinongeval is ontstaan, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam handelen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 oktober 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5238

Verdachte heeft als spoorwegonderneming een ernstige fout begaan, waardoor een gevaarlijke situatie is ontstaan voor het spoorwegverkeer. Verdachte heeft immers verkeerde informatie – te weten een te korte treinlengte − over een door haar ingezette goederentrein aan naam 3 doorgegeven, welke informatie essentieel is voor een conflictvrije planning en daarmee de veiligheid op het spoor. Het mogelijke gevaar heeft zich ook geconcretiseerd. Er heeft daadwerkelijk een botsing tussen deze goederentrein en een passagierstrein plaatsgevonden. Omdat de goederentrein langer was dan doorgegeven, was de trein op een te kort spoor ingepland, waardoor het achterste deel van de trein verhinderde dat de wissel voor de betrokken reizigerstrein in de goede stand kwam. De reizigerstrein is vervolgens op de goederentrein gebotst.

De werkprocessen van het bedrijf waren er duidelijk niet voldoende op ingericht om dergelijke missers te voorkomen en daarmee de veiligheid op het spoor te waarborgen. Verdachte heeft dan ook een onverantwoord risico genomen. Dit rekent de rechtbank Verdachte zwaar aan.

De fout van Verdachte wordt evenwel bezien als één van de schakels in een keten van gebeurtenissen, die uiteindelijk tot het treinongeval heeft geleid. Er is sprake geweest van een “Domino-effect”. Verdachte is dus niet de enige partij die schuld heeft aan het veroorzaken van het ongeluk.

Het gevaar dat werkelijk is ontstaan, is relatief beperkt gebleven. In het dossier komt naar voren dat door de botsing reizigers van de betrokken passagierstrein (gelukkig) slechts lichte verwondingen hebben opgelopen. Verbalisanten, die bij het ongeluk ter plaatse zijn geweest, zijn onwel geworden door vrijkomend Butadieen uit een ketelwagen die deel uitmaakte van de goederentrein, maar konden na behandeling weer naar huis. De passagierstrein vertoonde aan de voorzijde enige materiële schade.

Dat neemt niet weg dat een veel groter gevaar had kunnen intreden. Zo is het niet ondenkbaar dat er meer van het brandbare gas zou zijn weggelekt en dit een ontploffing had kunnen veroorzaken.

Het standpunt van de officier van justitie

In de visie van de officier van justitie kan Verdachte het verwijt worden gemaakt dat zij niet de juiste treinlengte van de door haar ingezette goederentrein aan naam 3 heeft doorgegeven, waardoor gevaar voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg is ontstaan. Zij spreekt in dit verband van een aanmerkelijke schuld. Verdachte is verantwoordelijk te houden voor het correct aanleveren van de treingegevens, die niet alleen in het OVGS-systeem, maar ook in het ISVL-systeem moeten worden opgenomen. De omstandigheid dat Verdachte op verschillende momenten kort voor het vertrek van de bewuste trein nog wijzigingen heeft aangebracht, zoals het maken van een tussenstop en een wisseling van machinisten, brengt een extra risico en daarmee een extra verantwoordelijkheid met zich mee om de juiste informatie te verschaffen en de gegevens in ISVL te checken. De officier van justitie baseert zich voor het bewijs met name op de Verkeersongeval-Analyse met bijlagen.

Het primair tenlastegelegde feit wordt door haar wettig en overtuigend bewezen geacht.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is de mening toegedaan dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft daarom vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit.

De raadsman heeft primair aangevoerd dat er geen onjuiste verstrekking van de treingegevens heeft plaatsgevonden. De treinsamenstellingsgegevens zijn volgens hem tijdig en juist ter beschikking gesteld aan naam 3 via OVGS. De eerste orderaanvraag en de daarop volgende orderaanvragen/wijzigingen zijn bovendien telkens via het systeem of telefonisch geaccordeerd. Daarbij kan worden verondersteld dat de gegevens in OVGS door naam 3 telkens zijn geraadpleegd, dan wel hadden moeten worden geraadpleegd. Het OVGS acht de raadsman, ten opzichte van het ISVL, leidend.

Subsidiair is betoogd dat de vermeende verboden gedraging niet aan Verdachte is toe te rekenen, omdat niet kan worden bewezen dat enige mate van schuld aanwezig is. Daarbij geldt dat niet iedere tekortkoming binnen de uitvoering van bedrijfsactiviteiten voor rekening van de rechtspersoon dient te komen, te meer nu de jurisprudentie daarover ook niet eenduidig zou zijn.

Voorts wijst de raadsman ten aanzien van de gevaarzetting op andersoortige feiten en omstandigheden die het gevaar, en de verwezenlijking daarvan, hebben veroorzaakt. Zo was de betrokken reizigerstrein door een rood sein gereden, werkte het ATB-systeem van de reizigerstrein niet naar behoren en was de reizigerstrein niet voorzien van stootbuffers.

Het oordeel van de rechtbank

Het treinongeval

Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 6 maart 2015 omstreeks 16.37 uur een kop-staart botsing tussen de goederentrein met treinnummer nummer 1 en de reizigerstrein met nummer nummer 2 heeft plaatsgevonden op het spoor bij station naam 4. De goederentrein, die was samengesteld met wagons en ketelwagens, geladen met (onder meer) gevaarlijke stoffen, was ingezet door Verdachte en reed van Sittard-Geleen (industrieterrein naam 5 ) naar Rotterdam/Zwijndrecht (industrieterrein naam 6 ). Deze trein maakte een extra tussenstop in Tilburg vanwege een door Verdachte aangevraagde machinistenwissel. De trein werd op basis van de door Verdachte via het ISVL-systeem opgegeven treinlengte door de verkeersleiding van naam 3 toegewezen aan opstelspoor nummer 3. De trein paste niet op dit spoor, omdat de trein langer was, dan via het ISVL-systeem was doorgegeven. Als gevolg hiervan hield de laatste treinwagon spoorsectie nummer 4 bezet, waardoor wissel nummer 5 in een verkeerde positie, naar links bleef staan en sein nummer 6 de stand “rood” (“stop”) aanhield. De machinist van de reizigerstrein merkte het rode sein nummer 6 in elk geval niet op en passeerde vervolgens dit rode sein. Daardoor botste de reizigerstrein via wissel nummer 5 tegen de achterzijde van de stilstaande goederentrein in spoorsectie nummer 4. De achterste wagon die werd geraakt, betrof een ketelwagen met als inhoud de gevaarlijke stof Butadieen. Doordat deze wagen werd beschadigd, kon er gas ontsnappen.

Uit het bovenstaande is op te maken dat de treinbotsing veroorzaakt is door een keten aan verschillende gebeurtenissen en (mogelijke) oorzaken. Zonder het één was het ander niet gebeurd.

Een fout

De vraag is nu in hoeverre medewerkers van Verdachte binnen deze keten een fout hebben gemaakt bij het doorgeven van de treinlengte van de goederentrein nummer 1 aan naam 3.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat voor een aanvraag of wijziging van een treinpad voor een goederentrein de gegevens over de trein door de vervoerder dienen worden ingevoerd in het systeem ISVL (Informatiesysteem Verkeersleiding). De (decentrale) verkeersleider controleert in ISVL de door de vervoerder opgegeven treinlengte en de beschikbare lengte van vrije sporen op de aankomstbestemming. Als er voldoende spoorlengte beschikbaar is, wordt voor de trein een rijweg voorbereid en ingesteld met het systeem Procesleiding. Daarnaast moeten de aanvraag en eventuele wijzigingen worden ingevoerd in het systeem OVGS (Online Vervoer Gevaarlijke Stoffen). Ook in dit systeem moet de treinlengte worden ingevoerd, maar ook de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.

De rechtbank stelt verder op grond van het dossier vast dat de beide systemen twee verschillende doelen dienen. Het ISVL ziet op het maken van een planning van de treinpaden ten behoeve van de infracapaciteit op het spoor. Het OVGS heeft een beveiligingsdoel, om in geval van calamiteiten de juiste gegevens over eventuele gevaarlijke stoffen in de wagons beschikbaar te hebben voor de hulpdiensten.

Het is evident, gelet op beide doelstellingen, dat het van belang is dat elk systeem de correcte gegevens bevat.

Dat het OVGS in vergelijking met het ISVL leidend zou zijn, zoals namens Verdachte is betoogd, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.

Op 6 maart 2015 heeft Verdachte een aanvraag en diverse wijzigingen daarop via het ISVL ingediend bij naam 3 met betrekking tot de goederentrein nummer 1, die zij had ingezet. Er zijn later op de dag meerdere telefonische contacten geweest tussen werknemers van beide ondernemingen over deze trein. De trein was vertraagd doordat er onduidelijkheid was over ladingspapieren van de laatste nog bijgeplaatste wagons en het tijdstip van vertrek was steeds aangepast. De trein moest uiteindelijk een aanvankelijk niet geplande tussenstop maken in Tilburg om een machinistenwissel mogelijk te maken.

De maximaal toegestane treinlengte (de benutbare spoorlengte) voor spoor nummer 3 is

585 meter. De werkelijke lengte van de goederentrein was 624,5 meter, zoals is vastgesteld in de Verkeersongevallenanalyse, en de benutbare spoorlengte werd met 39,5 meter overschreden. Op het (digitale) formulier van de herhaalde aanvragen in het ISVL wordt steeds de foutieve lengte van 567 meter vermeld. De raadsman meent dat door personeel van Verdachte wel de juiste treinlengte is ingevoerd in het OVGS, maar dat blijkt niet uit het treinrapport. In dit rapport zijn, zoals ter zitting namens Verdachte naar voren is gebracht, de OVGS-gegevens opgenomen. In het treinrapport is immers een lengte van 644 meter vermeld. Ook dat is kennelijk niet de juiste lengte van de trein geweest. Het vermelden van een langere lengte in dit OVGS systeem ontslaat Verdachte voorts niet van de verplichting om de juiste lengte in het ISVL te vermelden. De rechtbank acht immers, zoals hiervoor is vermeld en anders dan verdachte, het OVGS niet leidend.

Gezien de aanvragen uit het ISVL en de gegevens ter zake de telefonische contacten op 6 maart 2015 tussen medewerkers van Verdachte en naam 3 constateert de rechtbank dat – ondanks dat er vanwege alle aanpassingen meerdere contactmomenten zijn geweest, op geen enkel moment de juiste, aangepaste, lengte van de goederentrein via het ISVL-systeem, of bij de telefonische contacten, is doorgegeven aan naam 3.

De rechtbank stelt vast dat de medewerkers van Verdachte kan worden verweten dat zij fout hebben gehandeld door het via het ISVL aanleveren van een kortere treinlengte dan de werkelijke lengte van de goederentrein nummer 1 aan naam 3. Hierdoor ging naam 3 uit van onjuiste gegevens toen zij toestemming gaf voor een tussentijdse stop van de goederentrein bij Tilburg. Verder verwees naam 3 de goederentrein op basis van de onjuiste gegevens naar een te kort spoor.

Aanmerkelijke schuld en gevaar

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dat deze fout schuld oplevert, waardoor gevaar voor het spoorverkeer is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 165, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Van schuld is sprake indien het gevaar is ontstaan door (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Dit is afhankelijk van het samenstel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft daartoe aansluiting gezocht bij de vaste jurisprudentie2 met betrekking tot artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarin eveneens een soortgelijke schuldvraag aan de orde is aangaande situaties in het verkeer. Verder weegt de rechtbank mee dat bij het verkeer over het spoor de kans op ernstige gevolgen bij overtreding van vastgestelde regels veel groter is.

De rechtbank stelt vast dat het handelen van de medewerkers van Verdachte verder gaat dan het maken van een enkele fout. Het gaat om meerdere gedragingen. Dezelfde fout is keer op keer gemaakt. Medewerkers van Verdachte zijn duidelijk tekort geschoten in het verstrekken van de juiste informatie en in hun werkwijze daaromtrent. De vervoerders beschikken logischerwijs als enigen over de benodigde treingegevens. Zij stellen immers de treinen samen en bepalen wat er vervoerd wordt. Ook naam 1 – transportcoördinator bij Verdachte − heeft verklaard dat het de vervoerder is die de juiste gegevens moet doorgeven aan naam 3. De rechtbank stelt vast dat bij het doorgeven van de wijzigingen niet is gecontroleerd of de andere gegevens, waaronder de lengte van de trein, nog juist waren. Deze handelwijze getuigt van een gebrek aan voorzorg en zorgvuldigheid. Bovendien brengen last-minute wijzigingen, zoals de officier van justitie ook heeft betoogd, extra risico’s op fouten met zich mee, hetgeen bijzondere alertheid en controle noodzakelijk maakt. Verder werd er kennelijk binnen Verdachte niet op toegezien dat gegevens zorgvuldig werden gecontroleerd en vervolgens juist werden doorgegeven.

De rechtbank wijst er in dit verband op het doorgeven van een foutieve treinlengte tot onveilige situaties op het spoor kan leiden. Daarin schuilt ook het gevaar dat is ontstaan en wat zich heeft geopenbaard. Het is cruciaal dat een foutloze lengte van een trein wordt aangeleverd, zodat naam 3 kan vaststellen dat de trein binnen de planning, het spoorboekje past en zich naast het andere spoorwegverkeer veilig over het spoor kan verplaatsen. Een goederentrein van de foutief doorgeven lengte had wel op spoor nummer 3 gepast, waardoor wissel nummer 5 niet in de verkeerde positie was blijven staan. Het doorgeven van de juiste gegevens is temeer van belang als het een trein betreft die is samengesteld uit onder meer wagons met gevaarlijke stoffen, zoals in deze zaak, en het risico op calamiteiten toeneemt.

De medewerkers van Verdachte zijn zich van de mogelijke verstrekkende gevolgen van hun handelen (kennelijk) onvoldoende bewust geweest.

Op grond van het bovenstaande trekt de rechtbank de conclusie dat sprake is van schuld aan de zijde van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is er door Verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam gehandeld. Het niet juist doorgeven van de lengte van de trein is immers een van de gebeurtenissen die heeft geleid tot de aanrijding tussen de reizigerstrein en de goederentrein. Door het niet juist doorgeven van de treinlengte van de goederentrein is gevaar voor het spoorwegverkeer door mechanische kracht over een spoorweg is ontstaan.

Toerekening rechtspersoon

Door de Hoge Raad is bepaald dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan volgens de Hoge Raad sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.

De rechtbank stelt in casu vast dat door naam 1 en (volgens zijn verklaring) één of meer collega’s, die allen werkzaam zijn geweest voor verdachte, een verkeerde treinlengte is doorgegeven bij de aanvraag van een treinpad en de daaropvolgende wijzigingen. Een dergelijke aanvraag/wijziging bij naam 3 is administratief van aard en past in de normale bedrijfsvoering van een vervoersonderneming als verdachte.

Verdachte is een grote professionele marktdeelnemer, die zich dagelijks bezig houdt met goederentransport op het spoor. Daarom mag van haar worden verwacht dat zij bekend is met de inhoud van de voor haar geldende werkwijzen/protocollen, mede bezien de Toegangsovereenkomst en de Netwerkverklaring, waarover zij kan beschikken. Deze overeenkomsten impliceren dat zij gehouden is om de juiste treingegevens aan te leveren. Zoals hiervoor is overwogen geldt dat niet alleen voor OVGS, maar ook voor ISVL. Daarmee draagt zij de zorg en verantwoordelijkheid dat binnen de onderneming ook wordt gehandeld conform die afgesproken werkwijzen.

Uit de feitelijke gang van zaken en het verhoor van naam 1 volgt dat niet duidelijk was wie hiervoor binnen het bedrijf verantwoordelijk was, wie de supervisie had. De via ISVL aan naam 3 geleverde gegevens werden niet gecontroleerd, zodat de fout kon worden gemaakt.

Op grond van dat alles kan worden geconcludeerd dat de strafbare gedraging zich binnen de invloedssfeer van Verdachte heeft voorgedaan en dat deze redelijkerwijs aan deze rechtspersoon kan worden toegerekend.

Strafoplegging

  • Geldboete van € 7.500.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^