Veroordeling tot gevangenisstraf van 18 maanden voor illegaal verwijderen van asbest
/Rechtbank Overijssel 30 september 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3436
Een 38-jarige man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor het illegaal verwijderen van asbest in Bilthoven, Oosterhout, Drempt, Lochem en Oegstgeest. De man presenteerde zichzelf en zijn bedrijf als een gecertificeerde asbestverwijderaar, maar dat was niet het geval. Zonder de juiste papieren en zonder bescherming en voorzorgsmaatregelen verwijderden hij en zijn werknemers asbest uit woningen en een schuur. Hiermee bracht hij de gezondheid van de werknemers en de bewoners in gevaar.
De bewoners en eigenaren van de panden zagen zich daarnaast nog geconfronteerd met problemen met bijvoorbeeld de gemeente en extra kosten die gemaakt moesten worden om de locaties na besmetting asbestvrij te krijgen. De man moet in totaal ruim 38.000 euro aan schadevergoedingen betalen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zakelijk weergeven, het volgende naar voren gebracht.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman gesteld dat verdachte geen werkgever is geweest in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Zijn rol was telkens gelijkwaardig aan die van de overige betrokkenen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte wel als werkgever gezien moet worden dan kan het onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaard worden.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman naar voren gebracht dat voor wat betreft de locatie in Drempt uit het dossier onvoldoende blijkt welke asbestvervuiling aan verdachte toegeschreven dient te worden. Daarnaast kan zonder aanvullend onderzoek niet vastgesteld worden dat de bodem vervuild is. Dat geldt ook voor de locatie in Oosterhout. Met betrekking tot de locatie in Lochem is niet duidelijk of het verwijt ook ziet op de werkzaamheden die beneden in de gang zijn verricht. Daarnaast blijkt uit het deskundigenrapport niet in welke plaat een breuk is vastgesteld. Op die locatie is evenmin sprake van vervuiling van de bodem.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman gesteld dat verdachte niet wist dat de sloopwerkzaamheden nadelige gevolgen voor de gezondheid konden opleveren. Hij heeft immers ook zichzelf blootgesteld aan de gevaren van asbest.
Het onder parketnummer 08/994500-18 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen verklaard worden.
Het oordeel van de rechtbank
De feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is op 17 oktober 2016 gestart met een eenmanszaak, onder de handelsnaam bedrijf verdachte. De onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en gevestigd aan de adres 7. Tot de activiteiten van de onderneming behoorden onder meer dakdekken en het bouwen van dakconstructies.
Op de website van bedrijf verdachte presenteerde verdachte het bedrijf als een gecertificeerd bedrijf voor het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal. Verdachte noch het bedrijf verdachte was echter in het bezit van een Procescertificaat Asbestverwijdering. Zonder een dergelijk certificaat is het verwijderen van asbest in de risicoklassen 2 en 2a niet toegestaan.
Verdachte is via internet (met name de website www. website.nl) in contact gekomen met een aantal personen die op de hieronder genoemde locaties asbesthoudend materiaal wilden laten verwijderen. Deze contacten hebben telkens geleid tot een opdracht aan (het bedrijf van) verdachte tot verwijdering van het betreffende materiaal. De werkzaamheden zijn uitgevoerd – in wisselende samenstelling – door verdachte, de medeverdachte werknemer/medeverdachte (hierna: werknemer/medeverdachte), werknemer 1 (hierna: werknemer 1) en werknemer 2 (hierna: werknemer 2). Geen van deze personen was in het bezit van een Procescertificaat Asbestverwijdering.
Locatie Bilthoven
Verdachte is in contact gekomen met de heer naam 1, toenmalig eigenaar van de woning aan de adres 1 te Bilthoven. Genoemde naam 1 zocht een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, omdat uit een asbestinventarisatie gebleken was dat in het grondzeil in een slaapkamer van zijn woning asbest, vallend onder risicoklasse 2 (30-60% niet hechtgebonden chrysotiel), aanwezig was. Dit grondzeil diende ingevolge het terzake opgemaakte rapport verwijderd te worden volgens de containment methode.
Verdachte heeft in opdracht van voornoemde naam 1 op 19 juni 2017, samen met werknemer 1, het grondzeil verwijderd en afgevoerd. De onderlaag is achtergebleven. Uit een nadien opgemaakte asbestinventarisatie is gebleken dat zich in die onderlaag 30-60% niet hecht-gebonden chrysotiel van risicoklasse 2 bevond.
Tijdens de werkzaamheden hebben verdachte en werknemer 1 uitsluitend een witte overall en een halfgelaatsmasker gedragen. De uit de voorgeschreven containment methode volgende maatregelen ter voorkoming van de verspreiding asbestvezels zijn niet getroffen.
Locatie Oosterhout
Mevrouw naam 2 is eigenaar van een recreatiewoning op een recreatieterrein aan de adres 2 te Oosterhout. Zij heeft telefonisch contact gehad met verdachte in verband met de verwijdering van asbesthoudende golfplaten van het dak van die recreatiewoning. Op 17 juni 2017 heeft een ontmoeting plaatsgevonden bij de recreatiewoning tussen mevrouw naam 2 en verdachte. Daarbij zijn beide partijen overeengekomen dat verdachte niet alleen de golfplaten zou verwijderen, maar de gehele recreatiewoning zou slopen en afvoeren.
Verdachte heeft vervolgens contact opgenomen met werknemer/medeverdachte met het verzoek om de recreatiewoning te slopen. Verdachte heeft werknemer/medeverdachte daarbij de opdracht gegeven om de materialen gescheiden houden. werknemer/medeverdachte moest hout bij hout, steen bij steen en beton bij beton leggen zodat verdachte later niet zoveel werk had om het in containers te doen.
Op 1 juli 2017 is werknemer/medeverdachte, samen met werknemer 1 en werknemer 2, begonnen met het slopen van de recreatiewoning. Daarbij hebben zij onder meer asbesthoudende golfplaten van het dak gehaald. Zij hebben bij hun werkzaamheden niet de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen, zoals gebruikmaken van stofafzuiging en een decontaminatie unit, genomen.
Uit een nadien opgemaakt asbestinventarisatierapport is gebleken dat de verwijderde golfplaten asbest met een percentage van 10-15% chrysotiel en een percentage van 2-5% aan ambifool bevatten, waarvan de verwijdering is ingedeeld in risicoklasse 2a. Tevens is vastgesteld dat de omgeving van de recreatiewoning vervuild was met asbesthoudend materiaal.
Locatie Drempt
Verdachte is met de eigenaar van de schuur met bijgebouwen aan de adres 3 te Drempt, de heer naam 3, overeengekomen dat hij de asbesthoudende plafondplaten in die schuur zou verwijderen en afvoeren. Volgens een asbestinventarisatierapport d.d. 25 april 2017 bevatten de plafondplaten 2-5% hechtgebonden chrysotiel dat ingedeeld diende te worden in risicoklasse 2.
Op 17 juli 2017 is verdachte samen met werknemer/medeverdachte en werknemer 2 op de locatie aanwezig geweest. Verdachte heeft, nadat naam 3 hem had laten zien welke plafondplaten verwijderd dienden te worden, opdracht gegeven aan werknemer/medeverdachte en werknemer 2 om die platen te verwijderen en voorgedaan hoe ze dat moesten doen. Verdachte is vervolgens zelf buiten in zijn gehuurde bestelbus gaan zitten. Verdachte heeft bij de verwijdering van de plafondplaten niet de uit de indeling in risicoklasse 2 voortvloeiende veiligheidsmaatregelen genomen, of door werknemer/medeverdachte en werknemer 2 laten nemen. werknemer/medeverdachte en werknemer 2 droegen geen enkele bescherming tijdens hun werkzaamheden.
Uit een nadien opgemaakt asbestinventarisatierapport is gebleken dat er restanten van 2-5% chrysotiel zijn aangetroffen in de schuur en op het perceel.
Locatie Lochem
Mevrouw naam 4 is woonachtig aan de adres 4 te Lochem. Zij is bij (het bedrijf van) verdachte terechtgekomen nadat zij had besloten om een zijpaneel van een dakkapel van haar woning te laten verwijderen. Uit een asbestinventarisatie was namelijk gebleken dat dit paneel asbest bevatte (2-5% chrysotiel, hechtgebonden, risicoklasse 2). Ook een cementplaat in de gang op de begane grond van de woning bevatte volgens die inventarisatie asbest (2-5% chrysotiel, hechtgebonden, risicoklasse 2). Verwijdering van de asbesthoudende materialen diende volgens het asbestinventarisatierapport plaats te vinden volgens de hiervoor genoemde containment methode.
Mevrouw naam 4 is op 18 juli 2017 met verdachte overeengekomen dat hij er voor zou zorgen dat zijn werknemers de asbestplaten zouden verwijderen. Diezelfde dag hebben werknemer/medeverdachte en werknemer 1 de asbestplaten van de dakkapel en in de gang verwijderd. Zij hebben bij die werkzaamheden alleen mondkapjes op gehad. Verder hebben werknemer/medeverdachte en werknemer 1 geen veiligheidsmaatregelen genomen.
Locatie Oegstgeest
Nadat uit een asbestinventarisatie was gebleken dat er asbesthoudend vloerzeil (30-60% chrysotiel, niet hechtgebonden, risicoklasse 2) aanwezig was in de woning aan de adres 5 te Oegstgeest heeft de eigenaresse mevrouw naam 5 aan bedrijf verdachte opdracht gegeven om dit vloerzeil te verwijderen en af te voeren. Mevrouw naam 5 heeft daarover contact gehad met verdachte.
Op 4 augustus 2017 hebben verdachte en werknemer/medeverdachte het vloerzeil uit de keuken en de gang van de woning verwijderd. Zij droegen daarbij hun normale werkkleding en ze hebben niet de voorgeschreven voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen genomen.
Uit een nadien opgemaakt asbestinventarisatierapport blijkt dat er in de keuken en de gang van de woning restanten van asbesthoudend materiaal zijn aangetroffen (2-5% chrysoliet).
Met betrekking tot feit 1 (parketnummer 08/997029-17)
De verdediging heeft gesteld dat verdachte niet een werkgever in de zin van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet is geweest. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Tussen enerzijds (verdachte en) bedrijf verdachte en anderzijds werknemer/medeverdachte, werknemer 2 en werknemer 1 bestond geen arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 1 eerste lid onder a, sub 1 van de Arbeidsomstandighedenwet. Evenmin was sprake van de situatie als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder a, sub 2 van deze wet. Dit wil echter niet zeggen dat er geen sprake kan zijn geweest van een werkgever en een werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Ook degene die een ander zonder zijn gezag arbeid laat verrichten wordt op grond van artikel 1, lid 2 onder a, sub 1 van de Arbeidsomstandighedenwet beschouwd als werkgever in de zin van deze wet. Een dergelijke gezagsverhouding wordt ook aanwezig geacht wanneer de werkgever het recht heeft toezicht uit te oefenen, leiding te geven en door aanwijzingen of instructies een nadere taakomschrijving te geven en de werknemer verplicht is één en ander te aanvaarden, ongeacht of dat recht ook geëffectueerd wordt dan wel die plicht wordt nagekomen.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van de verschillende opdrachtgevers en van werknemer/medeverdachte, werknemer 2 en werknemer 1 af dat verdachte telkens degene is geweest die de (werk- en financiële) afspraken met die opdrachtgevers heeft gemaakt en die:
- te Bilthoven de werkopdrachten aan werknemer 1 heeft gegeven;
- met betrekking tot de locatie Oosterhout aanwijzingen en instructies heeft gegeven aan werknemer/medeverdachte, werknemer 2 en werknemer 1;
- te Drempt aanwijzingen en instructies heeft gegeven aan werknemer/medeverdachte en werknemer 2 en toezicht heeft gehouden op hun werkzaamheden;
- met betrekking tot de locatie Lochem de werkopdracht heeft gegeven aan werknemer/medeverdachte (en werknemer 2);
- te Oegstgeest de werkopdracht aan werknemer/medeverdachte heeft gegeven.
Verdachte dient op grond van deze feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de sloopwerkzaamheden te Bilthoven, Oosterhout, Drempt, Lochem en Oegstgeest beschouwd te worden als werkgever in de zin van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte op de vijf genoemde locaties opzettelijk door de genoemde werknemers sloopwerkzaamheden heeft laten verrichten met betrekking tot asbesthoudende materialen, zonder doeltreffende beschermende maatregelen te (laten) nemen en zonder dat hij en/of die werknemers daartoe gecertificeerd waren, terwijl door die sloopwerkzaamheden naar hij redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers te verwachten is.
Met betrekking tot feit 2 (parketnummer 08/997029-17)
Het opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem of in de lucht brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, is strafbaar gesteld in artikel 173a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging onder 2 aldus, dat het voor de locatie Oosterhout gaat om het (onachtzaam) verwijderen van asbesthoudende golfplaten, voor de locatie Drempt om het opvegen van restanten en het (onachtzaam) verwijderen van asbesthoudende plafondplaten en voor de locatie Lochem om het (onachtzaam) verwijderen van een asbesthoudende cementplaat en het niet in containment werken.
Niet ter discussie staat dat de omschreven handelingen zijn verricht.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor ziet gesteld is of verdachte en zijn medeverdachten door aldus te handelen asbest in of op de bodem of in de lucht hebben gebracht en of er daardoor een gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor geen van de tenlastegelegde locaties op basis van dit dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat asbest in de bodem is gebracht, zodat de rechtbank verdachte in zoverre zal vrijspreken.
Ten aanzien van de locatie Oosterhout overweegt de rechtbank als volgt. Uit het analyserapport inclusief bijlagen en het nadien opgestelde asbestinventarisatierapport blijkt dat er asbesthoudend materiaal is aangetroffen dat een percentage van 10-15% chrysotiel en 2-5% crocidoliet bevat. In het deskundigheidsonderzoek van 26 maart 2019 staat dat bij verwijdering van de betreffende dakplaten met breuk ca. 21.000 asbestvezels per m3 vrijkomen. De rechtbank begrijpt dat hiermee de vezelemissie in de lucht wordt bedoeld. Deze emissie bevindt zich ruimschoots boven de grenswaarde van 2.000 asbestvezels per m3. Zowel uit de verklaring van getuige getuige 1, de verklaring van werknemer 2 en de verklaring van werknemer/medeverdachte blijkt dat er gedeelten van de platen zijn afgebroken. Het is een feit van algemene bekendheid dat door blootstelling aan asbestvezels boven de grenswaarde een gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor personen te duchten is. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten asbest in de lucht hebben gebracht waardoor gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ook op de bodem zijn asbestvezels aangetroffen. Uit het deskundigenonderzoek van 26 maart 2019 blijkt evenwel dat de emissie van asbestvezels op de bodem zich onder genoemde grenswaarde bevindt. Nu deze emissie onder de grenswaarde ligt kan naar objectieve maatstaven niet worden vastgesteld dat door het op de bodem brengen van de asbest in Oosterhout gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is. Van dit gedeelte wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Ten aanzien van de locatie Drempt blijkt uit het analyserapport van de Omgevingsdienst Achterhoek, inclusief de bijlagen, dat fragmenten asbest op de bodem zijn aangetroffen. Van een aangetroffen fragment op de bodem, buiten de veeschuur is een monster genomen. Uit onderzoek blijkt dat dit fragment 5-10% chrysotiel bevat.
In het deskundigheidsonderzoek van 26 maart 2019 staat dat bij verwijdering van de betreffende dakplaten met breuk ca. 45.000 asbestvezels per m3 vrijkomen. De rechtbank begrijpt dat hiermee de vezelemissie in de lucht wordt bedoeld. Deze emissie bevindt zich ruimschoots boven de grenswaarde van 2.000 asbestvezels per m3. De platen zijn bij het verwijderen gebroken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten asbest in de lucht hebben gebracht waardoor gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is.
Hoewel er fragmenten asbest op de bodem terecht zijn gekomen, is volgens het deskundigheidsonderzoek ook deze emissie onder de grenswaarde, zodat naar objectieve maatstaven niet kan worden vastgesteld dat hierdoor gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar is ontstaan.
Ten aanzien van de locatie Lochem overweegt de rechtbank tot slot dat uit het deskundigheidsonderzoek blijkt dat er in geval van verwijdering van de cementplaten met breuk sprake zou zijn van een emissie van asbestvezels van ca. 45.000 per m3. Uit het dossier blijkt echter niet dat de platen bij het verwijderen gebroken zijn, nog daargelaten dat niet duidelijk is of de tenlastelegging ziet op de verwijderde cementplaat in de hal van de woning of op het dak. Zodoende kan niet worden bewezen dat asbest in de lucht en/of op de bodem is gebracht en dat daardoor gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten is.
Resumerend acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk asbest in de lucht heeft gebracht op de locaties Oosterhout en Drempt, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is.
Met betrekking tot feit 3 (parketnummer 08/997029-17)
Nadat de asbestverwijderingswerkzaamheden op de locaties in Oosterhout en Drempt hadden plaatsgevonden, zijn op beide locaties asbest of asbesthoudende producten achtergelaten, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
Ten aanzien van de locatie in Lochem overweegt de rechtbank dat werknemer/medeverdachte en werknemer 2 in de woning asbest hebben verwijderd, zonder daarbij de verplichte maatregelen te treffen om eventuele verspreiding van en secundaire besmetting door asbestdeeltjes te voorkomen. In het bijzonder is geen containment toegepast. Reeds daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat door aldus te handelen nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan. Juist wanneer niet de benodigde beschermende maatregelen worden genomen om verspreiding en secundaire besmetting te voorkomen, kan het asbest immers eenvoudig naar buiten worden gebracht, met alle mogelijke gevolgen voor het milieu van dien.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op de locaties te Oosterhout, Drempt en Lochem samen met anderen bedrijfsmatig handelingen heeft verricht met betrekking tot asbest of asbesthoudende producten, terwijl daardoor naar hij redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
Met betrekking tot het onder parketnummer 08/994500-18 tenlastegelegde feit
Aan verdachte is onder dit parketnummer ten laste gelegd dat hij samen met anderen te Bilthoven, Oosterhout, Drempt, Lochem en Oegstgeest asbestverwijderingswerkzaamheden heeft verricht, waarbij de concentratie van asbestvezels in risicoklasse 2 of 2A was ingedeeld, terwijl hij en/of zijn medeverdachten niet een gecertificeerd bedrijf in de zin van artikel 4.54d lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit waren.
Uit de Nota van Toelichting bij het ‘Besluit van 16 december 2005, houdende vaststelling van regels voor het inventariseren van asbest en het verwijderen van asbest in het algemeen en uit een bouwwerk in het bijzonder en in verband hiermee een wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit’ (Stb. 2005, 704) volgt dat artikel 4.54d lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit ten doel heeft het beperken van de risico’s voor blootstelling van werknemers aan asbestvezels. Deze bepaling richt zich dus tot de werkgever in de zin van de arbeidsomstandighedenwetgeving.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.3.2. met betrekking tot het werkgeverschap van verdachte is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk op de vijf genoemde locaties asbestverwijderingswerkzaamheden heeft verricht of laten verrichten, terwijl het bedrijf van verdachte niet in het bezit was van certificaat in de zin van artikel 4.54d lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Bewezenverklaring
feit 1 (parketnummer 08/997029-17): opzettelijk niet naleven van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet, meermalen gepleegd;
feit 2 (parketnummer 08/997029-17): opzettelijk en wederrechtelijk een stof in de lucht brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
feit 3 (parketnummer 08/997029-17): overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.1 lid 3 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
het onder parketnummer 08/994500-18 tenlastegelegde feit: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6 lid 1 Asbestverwijderingsbesluit 2005, opzettelijk begaan, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering naam 6
- Asbestinventarisatie €3.613,07
- Asbestsanering €5.215,10
- Vervanging stofzuiger €263,50
- Vervanging tapijt 1 €38,00
- Vervanging tapijt 2 €58,00+
Totaal materiële schade €9.187,67
Vordering naam 2
- Aanbetaling bedrijf verdachte (cash) €800,00
- Betaling bedrijf verdachte €1.200,00
- Asbestrapport €750,00
- 20 Pascal opruimen asbest €1.452,00
- 20 Pascal opruimen asbest €2.480,50
- Verwijderen restant sloop (camping) €1.500,00
- Misgelopen subsidie €252,00
- Aanvulling diefstal €1.338,39+
Totaal materiële schade €9.772,89
Vordering naam 3
- Nieuwe asbestinventarisatie tgv. illegaal uitgevoerde sanering €250,00
- Meerkosten tbv herstelsaneringsactiviteiten €5.687,00
- Reiskosten €57,12+
Totaal materiële schade €5.994,12
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van €200,00 gevorderd.
Vordering bedrijf 1 BV
- Controle besmetting bestelwagen €1.440,00
- Asbestsanering €4.750,00
- Stilstand bestelwagen verzekeren €357,04
- Wegenbelasting bus 185 en bus 167 €400,00
- Extra inhuur van bus 167 naam 7 €3.000,00
- Extra bus verzekeren voor verhuur €357,04
- Interieur vern. bank/stoel/tapijt €7.404,33+
Totaal materiële schade €17.708,41
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van €1.000,00 gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat enkel artikel 173a Sr, waarop het onder feit 2 (parketnummer 08-997029-17) van het ten laste gelegde is gestoeld, strekt tot bescherming van de gevoegde benadeelde partijen. De overige wet- en regelgeving die ten grondslag ligt aan het tenlastegelegde strekt daartoe niet. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat de gevorderde schade niet gelijk is aan het door verdachte genoten voordeel.
Subsidiair is de verdediging van mening dat schade die het gevolg is van niet-naleving van een overeenkomst niet kan worden aangemerkt als schade die het rechtstreekse gevolg is van de tenlastegelegde feiten. De gevorderde schade die geen betrekking heeft op het opruimen van de rotzooi houdt geen verband met het tenlastegelegde.
bedrijf 1 BV dient volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering wegens het ontbreken van voldoende verband tussen het handelen van verdachte en de schade.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een benadeelde partij op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezen-verklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Daarvoor is niet, zoals de verdediging ten onrechte stelt, vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd (HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522). Ook de stelling dat het bedrag dat de verdachte door het bewezenverklaarde misdrijf heeft verworven geldt als bovengrens van de schadevergoeding is onjuist (HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:885). Tot slot sluit de eventuele wanprestatie van verdachte jegens de benadeelde partijen aansprakelijkheid van verdachte jegens diezelfde partijen voor dezelfde schade uit anderen hoofde dan wanprestatie in zijn algemeenheid niet uit. Per schadepost moet worden beoordeeld of deze in voldoende verband staat tot het bewezenverklaarde handelen.
Vordering naam 6
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten (parketnummer 08-997029-17, feit 1 en het onder parketnummer 08-994500-18 tenlastegelegde feit) rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, met uitzondering van twee keer €8 welk bedrag ten onrechte is inbegrepen in de kosten van het verwijderen van tapijt terwijl deze blijkens de facturen betrekking hebben op de aanschaf van lampen. De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van €9.171,67, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Vordering naam 2
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten (parketnummer 08-997029-17, feiten 1, 2 en 3 en parketnummer 08-994500-18, feit 1) rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De volgende posten kunnen evenwel niet worden aangemerkt als schade die voldoende verband houdt met het bewezenverklaarde handelen van verdachte:
- Aanbetaling bedrijf verdachte (cash) €800,00
- Betaling bedrijf verdachte €1.200,00
- Aanvulling diefstal €1.338,39
De post ‘Misgelopen subsidie’ ad €252,00 is onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de strafzaak teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om haar vordering nader te onderbouwen leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een onevenredige belasting van de strafzaak. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering (totaal €3.590,39) niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De overige opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de benadeelde partij ter zitting heeft toegelicht dat de post ‘Verwijderen restant sloop (camping)’ ad €1.500,00, ter zake waarvan een factuur met de omschrijving ‘Ontruimingskosten staanplaats’ is bijgevoegd, ziet op het geheel kaal maken van het perceel dat noodzakelijk was wegens de asbestverontreiniging.
De rechtbank zal het gevorderde gelet op het voorgaande toewijzen tot een bedrag van €6.182,50, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Vordering naam 3
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten (parketnummer 08-997029-17, feiten 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 08-994500-18 tenlastegelegde feit) rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde posten inzake materiële schade zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Immateriële schade komt slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit naar objectieve maatstaven kan volgen dat een aantasting in zijn persoon, zoals geestelijk letsel, is ontstaan. De benadeelde partij stelt – samengevat – dat hij onzekerheid, stress en ongemak heeft ervaren doordat hij aanvankelijk zelf door de gemeente werd aangesproken op de verontreiniging en doordat de verbouwing van de schuur is vertraagd. Hij heeft niet onderbouwd dat dit psychisch onbehagen moet worden aangemerkt als een aantasting in de persoon als hiervoor bedoeld. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel van de vordering (€200,00) niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van €5.994,12, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Vordering bedrijf 1 BV
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van bedrijf 1 BV in haar vordering overweegt de rechtbank als volgt. Voor het aannemen van voldoende verband is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld (HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2637). Uit het aan de bewezenverklaring ten grondslag liggende bewijs blijkt dat verdachte en werknemer/medeverdachte de door bedrijf 1 BV aan verdachte verhuurde bus (een Fiat Ducato met kenteken kenteken 1) in ieder geval hebben gebruikt bij de klus in Drempt. Uit dat bewijs blijkt ook dat verdachte de schuur in Drempt is binnen gegaan, plafondplaten heeft losgetrokken waardoor die beschadigd raakten en vervolgens – zonder zich om te kleden – in zijn verontreinigde kleding in de bus is gaan zitten. Het veroorzaken van asbestverontreiniging in die bus maakt dan ook deel uit van de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van verdachte en werknemer/medeverdachte. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de door bedrijf 1 BV gevorderde schade in zodanig (nauw) verband staat met de bewezenverklaarde feiten (parketnummer 08-997029-17, feiten 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 08-994500-18 tenlastegelegde feit) dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreekse schade in de zin van artikel 361, lid 2, onder b, Sv. bedrijf 1 BV is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
De post ‘Stilstand bestelwagen verzekeren’ ad €357,04 is onvoldoende onderbouwd aangezien een factuur ontbreekt. Er is weliswaar een factuur ter hoogte van dat bedrag bijgevoegd, maar deze heeft blijkens het daarop aangeduide kenteken (kenteken 2) betrekking op de verzekering van de vervangende bestelbus. Die kosten zijn gevorderd onder een afzonderlijke post, namelijk ‘Extra bus verzekeren voor verhuur’ ad €357,04. Aanhouding van de strafzaak teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om haar vordering nader te onderbouwen leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een onevenredige belasting van de strafzaak. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel van de vordering (€357,04) niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De overige opgevoerde posten inzake materiële schade zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van €17.351,37, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
De rechtbank wijst af de gevorderde immateriële schade, nu deze is gevorderd door een rechtspersoon.
Hoofdelijkheid
De verdachte is naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen telkens voor het gehele toe te wijzen bedrag aansprakelijk is.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie heeft gevorderd om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag van de in artikel 36f Sr bedoelde betalingsverplichting te stellen op telkens de helft van de toe te wijzen schadevergoedingen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen en, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, telkens ter hoogte van het totaal van de toe te wijzen schadevergoedingen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht. Gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte voor de schade, wordt ook de betalingsverplichting uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opgelegd.
Strafoplegging
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
Lees hier de volledige uitspraak.