Veroordeling verbergen stoffelijk overschot moeder: Gemeente als benadeelde partij niet-ontvankelijk in vordering, terugvordering uitkering moet via bestuursrecht
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 oktober 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3869
De verdachte stelt het lichaam van zijn moeder te hebben verborgen, omdat dit haar laatste wens was. Zij zou een paar dagen voor haar overlijden tegen hem hebben gezegd dat hij het tegen niemand moest vertellen als zij zou zijn overleden. In zijn dagboek heeft verdachte geschreven dat zijn moeder zou hebben gezegd “verdachte, wat moet je dan. Alle poesjes naar het asiel, jij het huis uit en je kunt alles niet meer betalen” (p. 374 en 443 van het dossier). Ter zitting van de rechtbank en het hof heeft verdachte verklaard dat zijn moeder een paar dagen voor zijn dood tegen hem had gezegd “zeg het tegen niemand dat ik dood ben”, zodat hij zo door kon leven. Zij zou overigens niet specifiek hebben gezegd dat hij dan de pensioenen en uitkeringen kon laten doorlopen.
Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Vordering van de benadeelde partij Gemeente Schinnen
Per 1 januari 2019 maakt de Gemeente Schinnen deel uit van de Gemeente Beekdaelen. De Gemeente Beekdaelen dient als rechtsopvolger onder algemene titel van de Gemeente Schinnen te worden aangemerkt. Gemakshalve zal het hof hierna de naam van de Gemeente Schinnen blijven gebruiken.
De benadeelde partij Gemeente Schinnen heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 23.657,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij Gemeente Schinnen niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat de Gemeente Schinnen de schade dient te verhalen via een bestuursrechtelijke procedure.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de Gemeente Schinnen de ten onrechte betaalde uitkeringen kan en moet terugvorderen via de gebruikelijke regeling die daarvoor bestaat in het bestuursrecht. Enkel indien terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkeringen via deze gebruikelijke regeling niet (meer) mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om de schade als civiele partij te verhalen via het strafrecht (vgl. het arrest van de Hoge Raad d.d. 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4007).
Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat de Gemeente Schinnen geen besluit heeft genomen om zijn uitkering over de bewezen verklaarde periode volledig in te trekken en het hof heeft een zodanig besluit ook niet bij de stukken aangetroffen. Daarmee staat in rechte nog niet vast dat verdachte die uitkering ten onrechte heeft ontvangen. De benadeelde partij Gemeente Schinnen kan zich derhalve niet als benadeelde partij voegen in dit strafproces, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij Aegon Nederland NV
De benadeelde partij Aegon Nederland NV heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 15.559,34 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij Aegon Nederland NV als gevolg van verdachtes onder 4 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.559,34. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wettelijke rente bepaald op de eerste dag van de bewezen verklaarde periode. De schade is echter telkens geleden op het moment van uitbetaling van de maandelijkse termijn, zodat de wettelijke rente ook telkens per de uitbetalingsdatum verschuldigd is. Het hof zal de ingangsdatum om redenen van efficiëntie bepalen op een datum gelegen in (ongeveer) het midden van de gehele periode waarin de schade is ontstaan (van 26 juli 2013 tot en met 16 december 2015), te weten 1 november 2014.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer Aegon Nederland NV is toegebracht tot een bedrag van € 15.559,34. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De verdediging heeft, gelet op het beperkte inkomen van de verdachte, verzocht geen vervangende hechtenis toe te passen.
Het hof is van oordeel dat enig drukmiddel, in de vorm van 40 dagen vervangende hechtenis, nodig is om de verdachte te laten inzien dat hij de vordering aan de benadeelde partij Aegon Nederland NV dient te betalen. Een drukmiddel in de vorm van méér dan 40 dagen vervangende hechtenis acht het hof niet proportioneel. Het hof zal derhalve bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van in totaal maximaal 40 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Lees hier de volledige uitspraak.