Veroordeling voor doen van onjuiste aangifte omzetbelasting, opzettelijk opmaken valse facturen, opmaken en gebruik maken van valse documenten
/Gerechtshof Amsterdam 22 november 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3653
De verdachte, een zelfstandig ondernemer in de grond-, weg- en waterbouw, wordt veroordeeld voor belastingfraude en valsheid in geschrift. Hij heeft opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend en hiervoor valse facturen opgemaakt, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van € 158.588. Daarnaast heeft hij bij hypotheekaanvragen gebruikgemaakt van valse documenten waarin een fictief dienstverband werd gecreëerd.
Tenlastelegging
De verdachte wordt beschuldigd van:
Opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting indienen, waardoor te weinig belasting werd geheven.
Het opmaken en gebruiken van valse facturen ter onderbouwing van de onjuiste aangiften.
Het opstellen en gebruiken van vervalste documenten voor hypotheekaanvragen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht alle feiten bewezen en eiste in hoger beroep een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden en twee weken, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voerde aan dat de verdachte niet zelf verantwoordelijk was voor de fraude, maar dat zijn accountant de frauduleuze handelingen had gepleegd. Verder werd verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van het gerechtshof
Het hof verwerpt het verweer dat de accountant de fraude heeft gepleegd en acht bewezen dat de verdachte zelf verantwoordelijk was. De e-mailberichten die als bewijs zijn ingebracht, zijn naar familieleden van de verdachte gestuurd en bevatten gedetailleerde informatie over zijn werkzaamheden, wat erop wijst dat hij zelf betrokken was bij de fraude.
Wel komt het hof tot een partiële vrijspraak voor het medeplegen van de feiten, omdat onvoldoende bewijs bestaat voor een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
Strafoplegging
De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof vindt een gevangenisstraf passend, maar neemt de overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking. Het hoger beroep liep ruim vijf jaar en tien maanden, terwijl een uitspraak binnen twee jaar had moeten volgen. Hoewel de verdediging hier deels zelf om heeft verzocht, acht het hof een strafvermindering op zijn plaats.
Daarom legt het hof op:
Een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.
Een taakstraf van 240 uur, bij niet-uitvoering te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verplichte ambulante behandeling.
Lees hier de volledige uitspraak.