Veroordeling voor feitelijk leiding geven aan de strafbare gedragingen van een uitzendbureau

Rechtbank Rotterdam 12 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:10966

De verdachte heeft feitelijk leidinggegeven aan de strafbare gedragingen van een uitzendbureau. Dit uitzendbureau heeft opzettelijk valse kasbewijzen opgemaakt en in haar administratie opgenomen. Hiermee zijn ten onrechte geldbedragen als ware zij uitbetaald aan werknemers in de administratie verantwoord. Een deel van die kasbewijzen is ook verstrekt aan medewerkers van de Inspectie SZW.

Standpunt verdediging

Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Allereerst is er geen bewijs van valsheid van de kasbewijzen. De verklaringen van de getuigen over de kasbewijzen zijn twijfelachtig, gelet op de wijze van tot stand komen en gelet op het gegeven dat er voor geen enkele verklaring enig steunbewijs is gevonden. Er is geen bijkomende omstandigheid waaruit blijkt dat het bedrag op de kasbewijzen niet betaald zou zijn, dat de handtekeningen zijn vervalst of dat door de werknemers blanco kasbewijzen zouden zijn getekend.

Daarnaast is, gelet op het aantoonbaar wijzigen van de administratieve processen, toerekening naar redelijkheid niet mogelijk. De besloten vennootschap verdachte rechtspersoon01. heeft haar beleid en processen ten aanzien van contante betalingen aan werknemers vanaf 2015 zo drastisch bijgesteld dat toerekening aan verdachte rechtspersoon01 niet kan plaatsvinden.

Tot slot kan het feitelijk leidinggeven niet bewezen worden. Voor het feitelijk leidinggeven dient opzet, eventueel in voorwaardelijke vorm bewezen te worden. In het dossier zijn er geen aanknopingspunten om de verdachte enige actieve danwel passieve rol toe te kennen.

Beoordeling

De eerste vraag die de rechtbank gelet op het dossier dient te beantwoorden is of de tenlastegelegde kasbewijzen vals zijn opgemaakt, in de zin dat de contante bedragen die daarop vermeld staan in werkelijkheid niet aan de uitzendkrachten zijn uitgekeerd. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij vervolgens moeten vaststellen of deze gedragingen aan verdachte rechtspersoon01 kunnen worden toegerekend. Indien de rechtbank ook deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij moeten vaststellen of de verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Zijn de ten laste gelegde kasbewijzen vals opgemaakt?

In de administratie van verdachte rechtspersoon01 bevonden zich vele kasbewijzen, waaronder onderstaande kasbewijzen ten name van de volgende personen:

  • naam01, gedateerd 5 januari 2019, ten bedrage van € 317,63 met omschrijving eind afrekening;

  • naam02, gedateerd 3 februari 2019, ten bedrage van € 131,92 met omschrijving eind afrekening;

  • naam03, gedateerd 27 mei 2016, ten bedrage van € 246,62 met omschrijving uitbet. reservering per. 5;

  • naam04, gedateerd 6 december 2016, ten bedrage van € 726,22 met omschrijving einde afrek per 12;

  • naam05, gedateerd 25 november 2018, ten bedrage van € 609,78 met omschrijving eind afrekening;

  • naam06, gedateerd 3 september 2017, ten bedrage van € 388,82 met omschrijving eind afrekening;

  • naam07, gedateerd 26 december 2016, ten bedrage van € 959,18 met omschrijving eind afrekening;

  • naam07, gedateerd 27 mei 2017, ten bedrage van € 427,35 met omschrijving einde afrek;

  • naam08, gedateerd 16 december 2016, ten bedrage van € 783,07 met omschrijving eind afrekening;

  • naam09, gedateerd 31 december, ten bedrage van € 1004,77 met omschrijving eind afrekening;

  • naam10, gedateerd 31 december 2016, ten bedrage van € 983,92 met omschrijving eind afrekening.

De uitzendkrachten naam01, naam02, naam03, naam05, naam06 en naam07 hebben allen verklaard dat zij het bedrag, zoals vermeld op de hiervoor genoemde en op hun naam gestelde kasbewijzen, niet hebben ontvangen. De uitzendkrachten naam04, naam08, naam09 en naam11 hebben tevens allen verklaard dat zij de bedragen, zoals vermeld op de hiervoor genoemde en op hun naam gestelde kasbewijzen, niet hebben ontvangen. Daarbij verklaren zij dat zij wel blanco kasbewijzen hebben ondertekend.

De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als tegenover de verbalisanten van de Inspectie SZW verklaard dat de betrokken uitzendkrachten zelf de handtekening moeten hebben geplaatst en het niet mogelijk is dat zij het, op het kasbewijs vermelde, geldbedrag niet hebben ontvangen.

De tien gehoorde uitzendkrachten hebben afzonderlijk van elkaar en op essentiële onderdelen consistent verklaard dat zij de bedragen op de kasbewijzen nooit uitbetaald hebben gekregen. Daarbij hebben vier verschillende uitzendkrachten afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij blanco kasbewijzen hebben ondertekend.

De verdediging heeft nog gewezen op het ambtsbericht van dhr. naam12, documentdeskundige bij de Douane, waaruit zou blijken dat de handtekeningen op de kasbewijzen met een zekere mate van waarschijnlijkheid overeenkomen met de handtekeningen van de uitzendkrachten. Nu er civielrechtelijk sprake is van dwingend bewijs, moet er volgens de verdediging van uit worden gegaan dat de contante bedragen wel zijn uitbetaald.

Dit verweer wordt verworpen. Gelet op de verklaringen van de uitzendkrachten over de handtekeningen en het ambtsbericht is het voor de rechtbank niet duidelijk hoe en wanneer de handtekeningen op de kasbewijzen terecht zijn gekomen. Wel is er bij verdachte rechtspersoon01 - gelet op de getuigenverklaringen - kennelijk een praktijk geweest waarbij er blanco kasbewijzen door uitzendkrachten werden getekend. Deze omstandigheden kunnen mogelijk de overeenkomende handtekeningen verklaren. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de betreffende getuigen. De verklaringen ondersteunen elkaar ook op essentiële onderdelen.

De rechtbank stelt, gelet op voorgaande, vast dat de hiervoor genoemde kasbewijzen vals zijn opgemaakt, nu de daarop vermelde geldbedragen niet contant zijn uitbetaald.

Kunnen deze gedragingen aan verdachte rechtspersoon01 worden toegerekend?

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, is het van belang vast te stellen of deze gedragingen zijn verricht in de sfeer van die rechtspersoon.

De valse kasbewijzen stonden op naam van verdachte rechtspersoon01 en zijn vervolgens opgenomen in de kas- en bedrijfsadministratie van verdachte rechtspersoon01. Het voeren van een loonadministratie is een essentieel onderdeel van de normale bedrijfsvoering van het uitzendbureau. De rechtbank gaat er ook vanuit dat de gedragingen zijn gepleegd door personen die werkzaam waren ten behoeve van verdachte rechtspersoon01. De gedragingen zijn verdachte rechtspersoon01 ook dienstig geweest. Daarbij was het volgens de protocollen van verdachte rechtspersoon01 in de tenlastegelegde periode ook mogelijk reserveringen via kasbetalingen uit te betalen en is dit ook lange tijd praktijk geweest binnen het bedrijf. De rechtbank merkt op dat er geen aanwijzingen zijn dat het gaat om een individuele actie van een medewerker zonder medeweten van verdachte rechtspersoon01. Ook de verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet uitgaat van een dergelijke individuele actie. Het vals opmaken van de kasbewijzen en het opnemen in de administratie zijn gelet op het voorgaande verricht in de sfeer van de rechtspersoon en kan daarom aan verdachte rechtspersoon01 worden toegerekend.

Heeft de verdachte feitelijk leiding gegeven aan de strafbare gedragingen?

Nu is vastgesteld dat verdachte rechtspersoon01 een strafbaar feit heeft begaan, dient zich de vraag aan of de verdachte kan worden aangemerkt als leidinggevende en in die hoedanigheid strafrechtelijk aansprakelijk is voor dat handelen.

In de tenlastegelegde periodes was bedrijf01. bestu urder en enig aandeelhouder van verdachte rechtspersoon01. De verdachte was bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijf01 en daarmee indirect enig bestuurder van verdachte rechtspersoon01.

Door de verdachte is niet betwist dat hij feitelijk leidinggever was. De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als tegenover de verbalisanten van de Inspectie SZW verklaard dat hij degene is die de dagelijkse gang van zaken binnen verdachte rechtspersoon01 bepaalt en ook hij degene is die betrokken is bij het opstellen van de protocollen ten aanzien van de verloning en de administratie daarvan. Bij bijzonderheden of problemen over loonbetalingen werd de verdachte geraadpleegd.

Gelet op de praktijk binnen verdachte rechtspersoon01 en het eerdere strafrechtelijke onderzoek naar de kasadministratie gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte wetenschap had van deze praktijk en in de tenlastegelegde periode, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was, onvoldoende maatregelen heeft getroffen om de verboden gedragingen te voorkomen of te beëindigen.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat de positie van de verdachte binnen verdachte rechtspersoon01 van dien aard was dat hij heeft te gelden als feitelijk leidinggevende van die rechtspersoon en minst genomen voorwaardelijk opzet had op het opmaken van de valse kasbewijzen. Dat betekent dat hij als feitelijk leidinggever voor de door deze rechtspersoon gepleegde strafbare feiten verantwoordelijk te houden is.

Conclusie

De verweren worden verworpen. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1. Subsidiair: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

  • Feit 2. primair: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Strafoplegging

  • Taakstraf van 60 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

Het uitzendbureau zelf wordt veroordeeld tot een geldboete van tienduizend euro.

ECLI:NL:RBROT:2022:10967

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^