Veroordeling voor feitelijk leiding geven aan het doen van onjuiste belastingaangiften

Rechtbank Overijssel 20 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1411

De rechtbank Overijssel veroordeelt een 47-jarige man tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man heeft, kennelijk uit financieel gewin, feitelijke leiding gegeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften. De geldstroom die via de zakelijke bankrekeningen heeft gelopen blijkt niet uit de aangiften omzetbelasting die verdachte heeft laten doen. Daardoor is het totale belastingnadeel €208.610.

Het oordeel van de rechtbank

In de ten laste gelegde periode was verdachte tot 20 mei 2019 de enige (alleen/zelfstandig bevoegde) bestuurder van bedrijf 1 B.V.2 en bedrijf 2 B.V.

Er heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar bedrijf 1 B.V. en bedrijf 2 B.V. Daarbij is de omzet die in de ten laste gelegde periode via de bankrekeningen van de B.V.’s heeft gelopen vergeleken met de aangiften omzetbelasting.

Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat in de aangiften omzetbelasting telkens een te lage omzet is vermeld. Daardoor is door bedrijf 1 B.V. een belastingnadeel ontstaan van €129.228 en door bedrijf 2 B.V. van €79.382.

De hiervoor vermelde omzetaangiften zijn alle gedaan door een medewerker van bedrijf 3 V.O.F., die de boekhouding voor de vennootschappen van verdachte verzorgde. De heer naam 1, vennoot van bedrijf 3 V.O.F., heeft verklaard: ‘wij dienen de aangiften in op basis van de administratie die we hebben ontvangen’. Op de vraag aan verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 6 april 2023 of hij de aangiften controleerde heeft verdachte geantwoord: ‘naam 1 gaf mij de stukken en vertelde mij dan wat ik aan de Belastingdienst moest betalen’.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte opzet op de verweten gedragingen ontbreekt. Hij accordeerde de door de boekhouder opgestelde aangiften na een uitleg van de boekhouder en vertrouwde er volledig op dat de boekhouder de aangiften juist en volledig deed, aldus de verdediging.

De rechtbank overweegt als volgt. De boekhouder heeft verklaard dat de aangiftes zijn gedaan op basis van de administratie die hij van verdachte ontving. Het spreekt voor zich dat een boekhouder of adviseur zonder de benodigde stukken niet in staat is om correcte aangiften te doen. Ook verdachte moet dit hebben geweten. Op grond van het dossier bestaat geen enkel aanknopingspunt om te vermoeden dat de boekhouder heeft gerommeld met de door verdachte aangeleverde administratie of dat hij (bewust of onbewust) omzet achterwege heeft gelaten bij het opstellen van de aangifte dan wel anderszins fouten heeft gemaakt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat door verdachte een onvolledige/onjuiste administratie is overhandigd aan de boekhouder. Verdachte maakte (ook) verkoopfacturen op en het kan niet anders dan dat hij wist dat daarbij omzetbelasting in rekening werd gebracht, en ongeveer hoeveel dat was. Ook moet hij – als directeur/eigenaar van de B.V.’s – hebben geweten wat de omvang van de omzet per kwartaal ongeveer was, en dus moet hij ook hebben geweten dat de omzetbelastingbedragen die de boekhouder hem voorhield niet konden kloppen. Uit de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen blijkt immers dat er een groot verschil zit tussen de omzet die volgt uit de bankmutaties en de in de aangiften omzetbelasting vermelde omzet. In een aantal gevallen is zelfs een nihilaangifte gedaan. Deze omstandigheden kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geduid dan dat verdachte met zijn handelen opzet had op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Het verweer van de verdediging wordt daarmee verworpen.

Toerekening aan de vennootschappen

Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938): het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  1. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

  2. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;

  3. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

Het doen van de onjuiste aangiften omzetbelasting heeft plaatsgevonden in de sfeer van de vennootschappen, het doen van aangiften omzetbelasting valt binnen de normale bedrijfsvoering van de vennootschappen en dit is de vennootschappen dienstig geweest. Daarnaast vermocht de vennootschappen erover te beschikken of die gedragingen al dan niet plaatsvonden. De strafbare gedragingen die verdachte heeft verricht kunnen dan ook redelijkerwijs aan bedrijf 1 B.V. en bedrijf 2 B.V. worden toegerekend. Dit betekent dat bedrijf 1 B.V. en bedrijf 2 B.V. kunnen worden aangemerkt als dader van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.

Het opzet van verdachte, zoals hiervoor overwogen, kan worden toegerekend aan de vennootschappen.

Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte in de ten laste gelegde periode tot 20 mei 2019 de enige (alleen/zelfstandig bevoegde) bestuurder is geweest voor de dagelijkse bedrijfsvoering van bedrijf 1 B.V. en bedrijf 2 B.V. Dat heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting ook niet ter discussie gestaan. Dat verdachte als feitelijke leidinggevende kan worden aangemerkt acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.

Partiële vrijspraken

Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019 namens bedrijf 2 B.V. onjuist is, maar het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte hieraan feitelijke leiding heeft gegeven. Deze aangifte is gedaan op 5 augustus 2019 – toen verdachte formeel geen bestuurder meer was – door naam 2 (pagina 254), die volgens verdachte het bedrijf van hem had overgenomen. Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.

Verder is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vennootschappen en een of meer anderen. Daarom zal de rechtbank verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging van beide feiten vrijspreken.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 en feit 2: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^