Conclusie AG: document is niet pas in de bedrijfsadministratie opgenomen wanneer deze aan de Belastingdienst is verstrekt

Parket bij de Hoge Raad 18 april 2023, ECLI:NL:PHR:2023:405

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Middel

Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat twee van de in de bewezenverklaring opgenomen valse geschriften in de bewezenverklaarde pleegperiode in de bedrijfsadministratie zijn opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende geschriften:

  • een valse koop- en verkoopovereenkomst van een partij graniet door betrokkene 1 van 20 september 2017 (geschrift (B));

  • een valse verklaring van geldlening tussen verdachte en betrokkene 2 van 6 oktober 2017 (geschrift (C)).

Conclusie AG

De klacht luidt dat de bewezenverklaarde pleegperiode, voor zover het gaat om de geschriften (B) en (C), niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Daartoe wordt in de toelichting op het middel het volgende aangevoerd, ik citeer: “Uit het arrest van het hof en de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de onder (B) en (C) genoemde documenten tijdens het boekenonderzoek bij A B.V. niet door de belastingdienst zijn aangetroffen in de bedrijfsadministratie. Op een later moment zijn de documenten in het kader van het boekenonderzoek aan de belastingdienst verstrekt, waardoor deze documenten volgens de bewezenverklaring van het hof zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van A B.V. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan echter niet worden afgeleid op welk moment deze documenten aan de belastingdienst zijn verstrekt.”

Het middel steunt kennelijk op de gedachte dat een document pas in de bedrijfsadministratie is opgenomen wanneer deze aan de Belastingdienst is verstrekt. Een dergelijke opvatting vindt echter geen steun in het recht. Een bedrijfsadministratie is immers niet meer dan een samenstel van geschriften met bewijsbestemming, ter zake van de daarin opgenomen gegevens. Het moment waarop dergelijke stukken aan de Belastingdienst worden verstrekt in het kader van een boekenonderzoek is in zoverre niet relevant.

In de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen bevindt zich de vermeende valse overeenkomst tussen de verdachte, als directeur van A B.V., en betrokkene 1 (geschrift (B)), alsmede de vermeend valse verklaring van geldlening tussen de verdachte en verdachte (geschrift (C)). Beide overeenkomsten zijn gedateerd op een datum in het jaar 2017, meer precies op onderscheidenlijk 20 september 2017 en 6 oktober 2017. Mede gelet op het feit dat de verdediging op dit punt geen verweer heeft gevoerd, heeft het hof daaruit kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat deze geschriften in de tenlastegelegde periode in de bedrijfsadministratie zijn opgenomen. Het enkele feit dat deze geschriften destijds door de Belastingdienst tijdens het boekenonderzoek kennelijk niet zijn aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat het boekenonderzoek van de Belastingdienst ter plaatse heeft plaatsgevonden op 19 en 20 september 2017, terwijl blijkens de respectieve datering geschrift (B) op een van die dagen, te weten 20 september 2017, is opgemaakt en geschrift (C) zelfs pas op 6 oktober 2017.

Indien de Hoge Raad dit toch anders ziet, meen ik dat de bewezenverklaring verbeterd kan worden gelezen, in die zin dat de pleegperiode dan komt te luiden: “… op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 …”. Hierdoor worden naar mijn inzicht de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet aangetast en vervalt het belang bij cassatie.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^