Veroordeling voor medeplichtigheid aan medeplegen van gewoontewitwassen
/Rechtbank Rotterdam 25 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3690
De Verdachte heeft door zich als bestuurder te laten registreren van de stichtingen en naam bedrijf 1 de gelegenheid geboden om van misdrijf afkomstige geldbedragen wit te kunnen wassen.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De Verdachte was van 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2016 ingeschreven als bestuurder van twee stichtingen: naam stichting 1 en naam stichting 2. Deze stichtingen hielden aandelen in naam bedrijf 1 Van naam bedrijf 1 was de Verdachte in dezelfde periode eveneens ingeschreven als bestuurder. naam bedrijf 1 is op haar beurt de bestuurder van de besloten vennootschappen naam bedrijf 2, naam bedrijf 3, naam bedrijf 4 en naam bedrijf 5. Hierna zal dit gehele concern ook worden aangeduid als de GP-structuur en/of de rechtspersonen.
Vrijspraken
In de periode dat de Verdachte bestuurder was zijn er contante stortingen op de bankrekeningen van de ondernemingen binnen de GP-structuur gedaan. Dat de Verdachte deze stortingen heeft verricht blijkt niet uit het procesdossier, noch blijkt dat hij andere handelingen heeft verricht die duiden op het medeplegen van witwassen. Er zijn geen aanwijzingen in het procesdossier waaruit blijkt dat de Verdachte feitelijk leidinggaf aan naam bedrijf 1 of de GP-structuur. Het lijkt erop dat de Verdachte uitsluitend op papier de rol van bestuurder heeft vervuld. De Verdachte heeft daarmee een faciliterende rol in het geheel vervuld, die het karakter droeg van de rol van een katvanger. Die rol is van onvoldoende gewicht om de bewezenverklaring van het onder primair en subsidiair vereiste medeplegen van witwassen te kunnen dragen.
De rechtbank spreekt om die reden de Verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het onder primaire en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aan de Verdachte is meer subsidiair de medeplichtigheid aan witwassen ten laste gelegd, waarbij hem onder meer wordt verweten auto’s en een skybox te hebben verworven. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier niet blijkt dat de Verdachte wetenschap had van dan wel op enige andere wijze betrokken is geweest bij de aanschaf van de auto’s. De Verdachte zal daarom van dit deel van het ten laste gelegde partieel worden vrijgesproken.
Naar het oordeel geldt het gebrek aan wetenschap dan wel betrokkenheid ook ten aanzien van de betalingen die zijn verricht voor de skybox in de Amsterdam Arena. Daarvoor ontbreekt wettig en overtuigend bewijs. De Verdachte zal daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ook voor het overige vrijspraak bepleit. Niet blijkt dat de Verdachte bankpassen, pincodes en/of rekeningnummers van de ondernemingen binnen de GP-structuur beschikbaar heeft gesteld. Daarnaast had de Verdachte geen opzet op het witwassen. De Verdachte heeft ook geen aanzienlijke vergoeding ontvangen voor werkzaamheden.
Oordeel hof
Uit het dossier blijkt niet wat de herkomst is van de in de tenlastelegging vermelde gelden. Niettemin kan toch bewezen worden verklaard dat deze voorwerpen ‘uit enig misdrijf’ afkomstig zijn, als op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden geconcludeerd moet worden dat die voorwerpen geen legale herkomst kunnen hebben.
In dit geval gaat het om vele contante stortingen op de verschillende bankrekeningen van de rechtspersonen binnen de GP-structuur, welke stortingen telkens onder de meldgrens van de Wet Financieel Toezicht zijn gedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Er is verder ook geen enkele legale economische verklaring voor de herkomst van deze gelden en de gestorte bedragen staan niet in verhouding tot de omzet van de rechtspersonen. In tegendeel zelfs: er zijn geen economische activiteiten bekend van de rechtspersonen die tot enige noemenswaardige omzet zouden hebben geleid. De Verdachte beschikt evenmin over een vermogen of inkomen dat de herkomst van deze gelden kan verklaren. De gelden zijn bovendien voor een groot deel opgegaan aan consumptieve uitgaven en niet is aangetoond dat uitgave van de gelden een bedrijfseconomisch doel diende. Al het voorgaande wordt als zogenaamde witwastypologieën gezien en maken dat er een vermoeden is van witwassen.
Onder zulke omstandigheden mag van de Verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld worden verwacht. Een verklaring van de Verdachte over de herkomst van het geld is evenwel uitgebleven. De Verdachte heeft tijdens zijn verhoor door de FIOD gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht en ter terechtzitting heeft de Verdachte over de herkomst van het geld slechts verklaard dat hij nooit de beschikking heeft gehad over een bankpas en dat hij geen toegang had tot rekeningen en de administratie van het bedrijf en dat hij over de herkomst van het geld dus niets kan zeggen. Dat de Verdachte daarmee geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld heeft gegeven kan de Verdachte niet volledig worden tegengeworpen, maar het betekent ook dat een verklaring voor de herkomst van de transacties ontbreekt in het strafdossier. Ook zijn medeverdachten hebben daarover niets verklaard.
Gelet op de genoemde witwastypologieën is de conclusie daarom dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn.
Witwassen
In de periode dat de Verdachte bestuurder was van de stichtingen en naam bedrijf 1 bedroegen de contante stortingen in totaal € 35.800,-. De gestorte geldbedragen werden veelal korte tijd vrijwel direct nadat zij contant waren gestort, doorgestort op rekening van naam bedrijf 1 De gestorte geldbedragen bleven steeds onder de meldgrens van € 15.000,00. Door gebruik te maken van rekeningen van verschillende rechtspersonen die geen economisch verband hebben met de genoemde gelden is de criminele herkomst daarvan verborgen en verhuld. Doordat de contante stortingen telkens plaatsvonden onder de meldgrens is ook de verplaatsing daarvan verhuld. Voorts hebben de rechtspersonen deze gelden voorhanden gehad op hun rekeningen en omgezet doordat die gelden zijn uitgegeven.
Medeplichtigheid en opzet
Voor de vaststelling dat de Verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een kans is niet alleen vereist dat de Verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Vooropgesteld zij dat op grond van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek de bestuurder van een rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. De Verdachte heeft zich slechts ingeschreven als bestuurder van de stichtingen en GP Investments en zich verder van zijn taken als bestuurder gekweten. Dat er dus zaken buiten zijn zicht zouden kunnen plaatsvinden door aldus weg te lopen van zijn verantwoordelijkheden als bestuurder, is daarmee een gegeven.
De Verdachte is verder blijkens een tegen hem op 22 april 2016 door de rechtbank in Den Haag gewezen vonnis betrokken geweest als Verdachte in een strafrechtelijk onderzoek (Venijnboom). De Verdachte is in dit vonnis veroordeeld voor (gewoonte)witwassen van geldbedragen, die contant werden gestort op een bankrekening ten name van de verdachte. In dat onderzoek kwam ook medeverdachte naam medeverdachte 1 naar voren als een van de betrokkenen. Naam medeverdachte 1 vervulde de rol leidinggevende en de Verdachte die van katvanger, door zich te laten inschrijven als bestuurder van een rechtspersoon. De eerste zitting van die procedure vond plaats op 21 maart 2016, blijkens het vonnis van de rechtbank Den Haag. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de verdachte, toen hij zich twee maanden daarvoor inschreef als bestuurder van de GP-structuur, al wist dat hij verdacht werd voor witwassen in dat onderzoek, in combinatie met medeverdachte naam medeverdachte 1.
De Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich desondanks op verzoek van naam medeverdachte 2, die hij via naam medeverdachte 1 kende, heeft laten inschrijven als bestuurder van naam bedrijf 1. Verder heeft hij verklaard dat hij dacht dat hij in de toekomst zou worden gecompenseerd voor zijn inschrijving als bestuurder doordat hij voor naam medeverdachte 2 een project zou mogen doen.
De stelling van de verdediging dat de enkele inschrijving als bestuurder van een onderneming onvoldoende is om (voorwaardelijk) opzet op witwassen van geld via de rekening van die onderneming aan te nemen is op zich juist.
Maar onder voornoemde omstandigheden heeft de Verdachte in dit geval wél willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat met betrekking tot de GP structuur waarvan hij in die periode (middellijk) bestuurder was, geld zou worden witgewassen. Daarbij heeft de verdachte, zo blijkt uit zijn eigen verklaring ter zitting, aanvankelijk ook getwijfeld over de vraag of hij zich als bestuurder moest laten inschrijven. Dit duidt erop dat de Verdachte zich er maar al te zeer bewust van was dat hij een risico nam.
Bewezen is dan ook dat de Verdachte opzet in de zin van voorwaardelijk opzet heeft gehad op medeplichtigheid bij het witwassen van geldbedragen, door zijn diensten als katvanger te verlenen.
Bewezenverklaring
Medeplichtigheid aan medeplegen van gewoontewitwassen.
Strafoplegging
Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De rechtbank rekent het de Verdachte aan dat hij, ondanks het feit dat hij in de thans bewezenverklaarde periode al verdacht werd voor het plegen van witwassen in een andere zaak, hij desondanks zich beschikbaar heeft gesteld voor het faciliteren van witwassen.
Lees hier de volledige uitspraak.