Veroordeling voor meermalen feitelijk leidinggeven aan schuldwitwassen
/Gerechtshof Amsterdam 27 november 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2848
De Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen feitelijk leidinggeven aan schuldwitwassen. Twee vennootschappen hebben in het kader van de Seed Capital regeling diverse geldbedragen ontvangen van het startersfonds BV 1. De vennootschappen speelden een rol in zogenoemde kasrondes waarin de ten behoeve van die vennootschappen ontvangen gelden, die toebehoorden aan bedrijf, werden rondgepompt. Middels het doorstorten van de gelden naar verschillende (rechts)personen, waardoor de herkomst van het geld werd verhuld, leverde de Verdachte als feitelijk leidinggever van die gedragingen een essentiële bijdrage aan het witwassen van die gelden. Dergelijke witwashandelingen vormen een bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien hebben de rechtspersonen en Verdachte als feitelijk leidinggever daarmee bijgedragen aan het misbruik maken van een investeringsfonds van de overheid.
Bewezenverklaring
Feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Een rechterlijk pardon, zoals door de verdediging verzocht, is gelet op de ernst van de feiten niet aan de orde. Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden, terwijl die overschrijdingen niet aan de Verdachte kunnen worden toegerekend. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen vierentwintig maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen vierentwintig maanden nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof constateert dat de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep elk langer hebben geduurd dan deze termijnen. Gelet op de overschrijding van ruim een jaar in eerste aanleg en de overschrijding van ongeveer twee jaren in hoger beroep, in combinatie met de ouderdom van de feiten, ziet het hof aanleiding tot vermindering van de taakstraf tot 120 uren, naast voornoemde oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €2.300.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en het gevorderde bedrag verlaagd tot €850.000,00.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Lees hier de volledige uitspraak.