Veroordeling voor meermalen opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting, verwerping verweer dat boekhouders aangiften hebben ingediend
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3490
De verdachte, die een eenmanszaak dreef en ondernemer was voor de omzetbelasting, heeft onterecht bedragen aan voorbelasting geclaimd en omzetbelasting teruggevraagd. De (eenmanszaak van de) verdachte had daarop geen recht, omdat daaraan geen inkopen en/of inkoopfacturen ten grondslag lagen. Het belastingnadeel bedraagt € 15.386,00.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet de verdachte, maar aanvankelijk boekhouder 1 (in de jaren 2014 tot in 2016) en later boekhouder 2 (in de jaren 2017 en 2018) de onjuiste aangiften omzetbelasting hebben ingediend. Daartoe waren zij in staat, omdat zij beschikten over de DigiD-inloggegevens van de verdachte. Daarnaast kan in de visie van de verdediging niet worden bewezen dat de verdachte opzet had op het tenlastegelegde, ook niet in voorwaardelijke zin, reeds niet omdat hij geen wetenschap had van de onjuistheid van de ingediende aangiften omzetbelasting. De verdachte vertrouwde volledig op zijn boekhouders boekhouder 1 en boekhouder 2 en het lijkt er op dat zij misbruik van de verdachte hebben gemaakt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Belastingambtenaar 1 heeft op ambtsbelofte verklaard dat het persoonlijk domein met gebruikersnaam van de belastingplichtige is geactiveerd met het daarbij opgegeven e-mailadres.
De aangiften omzetbelasting over (onder meer) de tijdvakken 3e kwartaal 2014, 4e kwartaal 2015, 2e kwartaal 2016, 1e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2018 betreffende de belastingplichtige verdachte zijn binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst. Uit de ambtsedige verklaringen van belastingambtenaar 1 volgt verder dat de aangiften over het 4e kwartaal 2015, 2e kwartaal 2016, 1e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2018 zijn binnengekomen met gebruikmaking van de uitgereikte gebruikersnaam en het daaraan gekoppelde wachtwoord. De aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal 2014 is binnengekomen op 2 oktober 2014, de aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal 2015 is ontvangen op 22 december 2015, de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2016 is binnengekomen op 7 juli 2016, de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2017 is ontvangen op 13 maart 2017 en aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal 2018 is binnengekomen op 23 december 2018. De aangiften omzetbelasting over het 3e kwartaal 2014, het 4e kwartaal 2015, het 1e kwartaal 2017 en het 4e kwartaal 2018 zijn telkens ondertekend door ‘ roepnaam verdachte ’, zijnde de roepnaam van de verdachte.
Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel komt naar voren dat de verdachte eigenaar was van een eenmanszaak met als startdatum 1 november 2013 en opheffingsdatum 1 maart 2019. De eenmanszaak was gevestigd aan de vestigingsadres. Het geregistreerde e-mailadres betrof e-mailadres.
Controlerend belastingambtenaar 2 heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD als getuige verklaard dat hij een boekenonderzoek heeft ingesteld bij de verdachte. De aanleiding daarvoor was het feit dat er verschillen in de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting werden vastgesteld. In de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2016 werd geen winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, terwijl in de aangiften omzetbelasting hoge bedragen aan voorbelasting werden geclaimd en verleend. Tijdens een controle op kantoor constateerde belastingambtenaar 2 dat er geen aansluitingen waren tussen de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting. Belastingambtenaar 2 heeft aan de verdachte medegedeeld dat hij in de loop der jaren meer dan € 46.000,00 aan geclaimde voorbelasting heeft ontvangen. Dat zou betekenen dat daar ruim € 270.000,00 aan inkoopfacturen aan ten grondslag zouden moeten liggen, aldus belastingambtenaar 2. De verdachte verklaarde daarop dat dit ‘in de verste verte’ niet klopte. De verdachte had zelf ook de indruk dat het allemaal onjuist was. Het geld dat hij via de Belastingdienst terug had ontvangen, is opgegaan aan levensonderhoud en het afbetalen van schulden. De verdachte gaf belastingambtenaar 2 verder te kennen dat hij volledig begreep dat hij verantwoordelijk is voor zijn belastingaangiften.
Uit opgestelde overzichten van verschillen tussen de aangiften omzetbelasting met de administratie komt naar voren dat, op grond van een vergelijking met de administratie van de onderneming van de verdachte, betreffende het 3e kwartaal 2014 een bedrag van € 2.095,00, betreffende het 4e kwartaal 2015 een bedrag van € 6.233,00, betreffende het 2e kwartaal 2016 een bedrag van € 3.000,00, betreffende het 1e kwartaal 2017 bedragen van € 2.688,00 en betreffende het 4e kwartaal 2018 een bedrag van € 1.370,00 te veel aan omzetbelasting op aangifte is teruggevraagd en ontvangen, doordat in die aangiften steeds een onjuist bedrag aan verschuldigde en te vorderen omzetbelasting is opgegeven.
Uit de ambtsedige verklaring inzake het belastingnadeel dat is ontstaan als gevolg van het opzettelijk onjuist indienen van aangiften omzetbelasting ten name van de verdachte volgt dat het nadeel betreffende de aangiften over de tijdvakken 3e kwartaal 2014, 4e kwartaal 2015, 2e kwartaal 2016, 1e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2018 saldeert tot een totaalbedrag van € 15.386,00.
Aan de verdachte is bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie voorgehouden dat op de bankafschriften van de eenmanszaak is waargenomen dat er een groot aantal overboekingen hebben plaatsgevonden naar de privébankrekeningen van de verdachte. Het betreft de bankrekeningen met nummers bankrekeningnummer 1 en bankrekeningnummer 2. De verdachte heeft vervolgens bevestigd dat deze bankrekeningen van hem zijn. Op een vraag waarom de betreffende gelden zijn overgemaakt, heeft de verdachte verklaard dat hij belastinggeld terug kreeg en dat geld heeft doorgestort naar zijn rekeningen. Het betrof geen geld van zijn klanten.
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat e-mailadres inderdaad zijn e-mailadres was en hij dat adres gebruikte voor zijn onderneming. De verdachte heeft verder verklaard dat het niet mogelijk is geweest dat zijn eenmanszaak inkopen heeft gedaan voor bedragen in de orde van grootte van ruim € 270.000,00. Op het moment dat hij teruggaven omzetbelasting overgemaakt kreeg, wist de verdachte naar eigen zeggen dat die bedragen niet konden kloppen. De verdachte erkende dat hij geld dat hij terug heeft ontvangen van de Belastingdienst naar zijn privérekeningen heeft overgeboekt. Daarnaar gevraagd heeft de verdachte tevens verklaard dat de bankrekeningen met nummers bankrekeningnummer 3, bankrekeningnummer 4, bankrekeningnummer 5 en bankrekeningnummer 6 op zijn naam waren gesteld. Op deze bankrekeningen is gezamenlijk aan omzetbelasting ontvangen een bedrag van € 43.865,00.
Het hof stelt op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden vast dat in de bewezenverklaarde periode aangiften omzetbelasting ten name van de verdachte over de tijdvakken 3e kwartaal 2014, 4e kwartaal 2015, 2e kwartaal 2016, 1e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2018 zijn gedaan. Bij het doen van die aangiften is telkens een te hoog en daarmee onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven. Die teruggevraagde voorbelasting was te hoog, omdat door de Belastingdienst geen aansluiting kon worden gevonden tussen de ingediende aangiften omzetbelasting en de administratie. Ook anderszins heeft de verdachte de opgegeven bedragen aan voorbelasting niet kunnen staven met bescheiden, zoals inkoopfacturen. Aan de hand van de geldstromen op de bankrekeningen viel evenmin te herleiden op basis van welke uitgaven de voorbelasting is geclaimd.
Het hof stelt voorts vast dat het persoonlijk domein binnen de digitale omgeving van de Belastingdienst, waarbinnen voormelde aangiften omzetbelasting zijn gedaan, is geactiveerd met het e-mailadres dat toebehoort aan de onderneming van de verdachte en waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij dat e-mailadres gebruikte voor zijn onderneming.
Alle hiervoor genoemde bankrekeningen waren ten name van de verdachte gesteld. Uit het onderzoek ter terechtzitting is genoegzaam naar voren gekomen dat de Belastingdienst is overgegaan tot uitbetaling van de op aangifte teruggevraagde omzetbelasting op één of meer van deze bankrekeningen en dat de verdachte vervolgens die geldbedragen, althans een deel daarvan, heeft overgeboekt naar zijn privébankrekeningen. Tegenover controlerend belastingambtenaar 2 heeft de verdachte verklaard dat deze laatstbedoelde bedragen zijn opgegaan aan levensonderhoud en het afbetalen van schulden.
Het voorgaande wijst naar het oordeel van het hof in de richting van de verdachte als degene die de betreffende aangiften omzetbelasting onjuist heeft ingediend. Niet alleen zijn het gebruikte e-mailadres om het persoonlijk domein te activeren en de betrokken bankrekeningen in gebruik respectievelijk ten name gesteld van de verdachte, bovendien heeft de verdachte via zijn bankrekeningen gedurende de bewezenverklaarde periode teruggaven omzetbelasting ontvangen, deze (deels) doorgestort naar zijn privébankrekeningen en ten eigen nutte voor privédoeleinden aangewend. De verdachte had aldus de beschikkingsbevoegdheid over die bankrekeningen. Ook neemt het hof in aanmerking dat desbetreffende aangiften omzetbelasting – met uitzondering van de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2016 – steeds zijn ondertekend door ‘roepnaam verdachte’, zijnde de roepnaam van de verdachte. Op basis van het voorgaande concludeert het hof dat het de verdachte is geweest die de aangiften omzetbelasting onjuist heeft ingediend.
Het hof is tegen voormelde achtergrond ook van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de onjuistheid van de aangiften. Niet alleen heeft de verdachte verklaard dat zijn eenmanszaak geen inkopen heeft kunnen doen in de orde van grootte als hier aan de orde, ook ten tijde van het ontvangen van de teruggaven omzetbelasting wist de verdachte dat die niet konden kloppen. Door onder deze omstandigheden aangiften omzetbelasting in te dienen, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij, door te hoge bedragen aan voorbelasting op te geven, onjuiste aangiften omzetbelasting zou indienen.
Het hiertegenover door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario, inhoudende dat een of meer derden (meer bepaald boekhouder 1 en boekhouder 2) de aangiften omzetbelasting onjuist hebben ingediend, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Allereerst vindt een dergelijk scenario onvoldoende steun in het procesdossier. Bovendien is dit scenario niet te verenigen met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder niet met het feit dat de verdachte (en dus niet boekhouder 1 en/of boekhouder 2) zelf de beschikking heeft gekregen over ontvangen teruggaven omzetbelasting, die bedragen heeft overgemaakt en voor privédoeleinden heeft aangewend.
De omstandigheid dat boekhouder 1 is veroordeeld ter zake van onder meer verduistering van gelden, waarbij de verdachte één van de slachtoffers was, leidt niet tot een ander oordeel, reeds niet omdat in die zaak sprake was van een ander feitencomplex dan hier aan de orde.
De omstandigheid dat de verdachte stelt zijn DigiD-inloggegevens aan een ander ter beschikking te hebben gesteld, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, brengt het hof evenmin tot een andersluidend bewijsoordeel, aangezien uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de bewezenverklaarde aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken 4e kwartaal 2015, 2e kwartaal 2016, 1e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2018 zijn gedaan met gebruikmaking van de uitgereikte gebruikersnaam en het daaraan gekoppelde wachtwoord via een zakelijk portaal op de website voor de Belastingdienst en niet met gebruikmaking van de DigiD-inloggegevens. Ook de aangifte 3e kwartaal 2014 is niet gedaan met gebruikmaking van de DigiD-inloggegevens. Ambtshalve is het hof ermee bekend dat ten tijde van deze aangifte het doen van een aangifte omzetbelasting niet kon plaatsvinden met gebruikmaking van de DigiD-inloggegevens.
Aldus laat het voorgaande geen andere conclusie toe dan dat het de verdachte is geweest die de aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft ingediend.
Bewezenverklaring
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
De fiscale fraudekamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een geldboete ter hoogte van € 7.500,00 subsidiair 72 dagen hechtenis.
Lees hier de volledige uitspraak.