Veroordeling voor schuldwitwassen
/Rechtbank Amsterdam 25 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6768
Verdachte is meermalen gewaarschuwd door de politie geen contante bedragen aan te nemen voor de huur van zijn appartement. Desondanks heeft hij gedurende een periode van ruim drie jaren de huurpenningen contant geaccepteerd, zonder gedegen onderzoek te doen naar de herkomst daarvan.
Inleiding
Op 19 november 2018 zijn bij een doorzoeking in een appartement aan het adres adres (de woning) onder andere een contant geldbedrag van ruim €350.000, een geldtelmachine en een vuurwapen aangetroffen. De bewoner van de woning was de heer naam bewoner, die in verband met deze vondst is veroordeeld voor witwassen van het aangetroffen geldbedrag en voor wapenbezit. De woning werd verhuurd door verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat de huurders van de woning, te weten de heer naam bewoner en zijn broer de heer broer bewoner, een groothandel in textiel hadden in het World Fashion Centre (WFC). De huur werd volgens verdachte betaald uit de contante inkomsten van dit bedrijf. Verdachte beschikte niet over documenten met betrekking tot de inkomsten van de huurders. De huur van de woning werd elke maand, aan het begin van de maand, contant betaald aan verdachte. Dit betrof een bedrag van €2.000 per maand. Verdachte stortte de huur vervolgens op zijn privérekening.
Verdachte verhuurt als makelaar meer woningen in onder andere Amsterdam. Daarnaast beschikte verdachte ook privé over onroerend goed dat door hem werd verhuurd, waaronder de woning aan het adres. Verdachte is in de periode van 2012 tot en met 2017 diverse keren - tweemaal als getuige en éénmaal als verdachte - gehoord in verband met de vondst van grote hoeveelheden verdovende middelen, geld en/of wapens in woningen die hij (al dan niet als makelaar) verhuurde. Op 17 april 2012 en 29 september 2017 is hem een formulier uitgereikt met aanbevelingen voor de verhuur van woningen.
De vragen die rechtbank moet beantwoorden zijn of de geldbedragen die in het kader van de verhuur van de woning aan het adres aan verdachte zijn betaald afkomstig waren uit misdrijf, en zo ja, of verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de geldbedragen die verdachte heeft ontvangen afkomstig waren uit een misdrijf. Verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit misdrijf en daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman staat niet vast dat de huurpenningen die aan verdachte zijn betaald afkomstig zijn uit criminele opbrengsten. Indien de rechtbank wel van oordeel zou zijn dat de huurpenningen zijn betaald uit criminele opbrengsten, kan volgens hem niet bewezen worden dat verdachte wetenschap had van de criminele herkomst ervan. Verdachte had geen enkele weet van criminele activiteiten van zijn huurder en had ook geen enkele reden dit te vermoeden. Van enige aanmerkelijke onvoorzichtigheid zijdens verdachte, laat staan wetenschap van de criminele herkomst van het geld, is geen sprake.
De raadsman heeft tot slot een aantal voorwaardelijke verzoeken gedaan. Indien de rechtbank niet tot een vrijspraak komt, heeft de raadsman verzocht drie getuigen te horen, te weten de heren naam bewoner, broer bewoner en naam 1. Daarnaast heeft hij verzocht dat nader onderzoek wordt verricht bij de Kamer van Koophandel naar het bedrijf van de heren naam bewoner.
Het oordeel van de rechtbank
Criminele herkomst van het geld
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorwerpen die zijn aangetroffen in de woning, waaronder een groot geldbedrag, een geldtelmachine en een vuurwapen, kan worden afgeleid dat de huurders zich bezighielden met criminele activiteiten. De heer naam bewoner is in verband met deze vondst veroordeeld voor witwassen en vuurwapenbezit.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat sprake is van een vermoeden dat de door de huurders betaalde huurpenningen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte heeft verklaard dat de huurders een groothandel in textiel hadden in het WFC en daarom een legaal inkomen genoten. Uit onderzoek bij de Kamer van Koophandel is echter gebleken dat de heren naam bewoner en broer bewoner geen bedrijf op naam hadden staan in de periode dat de woning door hen gehuurd werd. Verdachte is er niet in geslaagd een concrete en verifieerbare verklaring te geven over de - volgens hem legale - herkomst van de contant betaalde huurbedragen die hij vervolgens op zijn privérekening stortte. De verklaring van verdachte dat hij ervan uitging dat het geld afkomstig was van de opbrengsten van het bedrijf van de huurders in het conferentiecentrum, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Verdachte heeft immers verklaard geen documenten te hebben gezien of ontvangen ten aanzien van het bedrijf of het inkomen van de huurders.
Gezien het ontbreken van (aanwijzingen voor) legale inkomsten van de huurder is de rechtbank van oordeel dat het geld dat de huurders aan verdachte betaalden van misdrijf afkomstig moet zijn geweest.
Wist verdachte van de criminele herkomst van het geld of had verdachte dit redelijkerwijs moeten vermoeden?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, zeker in het licht van de gesprekken die verdachte heeft gehad met de politie in de periode van 2012 tot en met 2017 en de aanbevelingen die hem zijn uitgereikt tijdens de verhoren van 17 april 2012 en 29 september 2017, had moeten vermoeden dat de huurpenningen afkomstig waren van enig misdrijf. Verdachte is er bij diverse verhoren immers op gewezen dat hij in beginsel geen contante betalingen dient aan te nemen voor de huur. Verdachte is erop gewezen dat, indien hij contante huurbetalingen zou aannemen, hij vast moet leggen wie de betaling heeft gedaan. Daarnaast is hem verteld dat het inkomen van de huurder moet worden vastgesteld en gecontroleerd en dat ook moet worden vastgelegd wat en hoe hij dat heeft gecontroleerd. Ook is hij erop gewezen dat hij zich schuldig kan maken aan witwassen als hij geld aanneemt dat - naar achteraf blijkt - van misdrijf afkomstig is. Verdachte moet vanaf dat moment doordrongen zijn geweest van de noodzaak onderzoek te doen naar de identiteit, verblijfstitel en de inkomens- of vermogenspositie van huurders. Verdachte heeft ondanks de diverse waarschuwingen onvoldoende onderzoek gedaan naar de huurders en is de contante geldbedragen blijven accepteren, zonder dat de huurders enige verifieerbare informatie hadden verschaft over de herkomst van de geldbedragen. Daarbij heeft verdachte geen administratie bijgehouden van de contante betalingen en de stortingen hiervan op zijn privérekening niet geregistreerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zodanig tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht, dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.
Verdachte heeft op de zitting een e-mail van 5 november 2021 overgelegd van de heer naam 1. Verdachte heeft verklaard dat de heer naam 1 de heren naam bewoner bij hem heeft geïntroduceerd en eerst via hem een woning huurden. In het betreffende e-mailbericht bevestigt de heer naam 1 dat de persoon die hij als huurder heeft geïntroduceerd bij verdachte volgens hem werkte dan wel mede-eigenaar was van een groothandel in textiel, gevestigd in het World Fashion Center. Uit deze e-mail volgt echter niet dat de heer naam 1 het heeft over de heer naam bewoner of de heer broer bewoner, nu hij niet met zekerheid de naam van de betreffende huurder kan geven en hij het bovendien over een vader en zoon heeft en niet over twee broers. Verder noemt hij geen periode waarin dit zou hebben plaatsgevonden en ook niet het adres van de woning die zij daarna hebben betrokken. Bovendien blijkt evenmin dat de heer naam 1 zelf onderzoek heeft gedaan of documenten heeft ontvangen betreffende de herkomst van de door hem ontvangen contante huurbedragen. De inhoud van deze e-mail doet gelet op al het voorgaande dan ook niet af aan de onderzoeksplicht van verdachte.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat de contante geldbedragen die hij van de huurders ontving van misdrijf afkomstig waren.
Aanvang tenlastegelegde periode
Gelet op het door de Vereniging van Eigenaars (VVE) van de betreffende woning overgelegde formulier voor het aanmelden van nieuwe huurders, is de rechtbank van oordeel dat de aanvang van de huurperiode 1 augustus 2015 betreft. Op dit formulier is aangegeven dat verdachte de betreffende woning per 1 augustus 2015 heeft verhuurd aan broer bewoner. De verklaring van verdachte dat de huurperiode is ingegaan per 1 augustus 2016, aangezien deze datum is vermeld op de door hem overgelegde huurovereenkomst, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het VVE-formulier is immers door de huurder en verhuurder ondertekend en daarin wordt naast een ingangsdatum (1 augustus 2015) ook een einddatum genoemd (te weten 1 april 2016). Een verschrijving in de aanvangsdatum is daarmee onaannemelijk. De ter zitting overgelegde huurovereenkomst (voor de periode 1 augustus 2016 tot 31 juli 2017) is daarnaast niet ondertekend door de huurder, terwijl het feit dat mogelijk per 1 augustus 2016 een nieuwe huurovereenkomst is aangegaan geenszins betekent dat daarvoor geen sprake kan zijn geweest van een huurovereenkomst.
Voorwaardelijke verzoeken
De rechtbank wijst de voorwaardelijke getuigenverzoeken af. Het volgende is hiervoor van belang.
Ter onderbouwing van het verzoek tot het horen als getuige van de heren naam bewoner en naam 1, heeft de raadsman aangevoerd dat de heer naam bewoner als een getuige à charge dient te worden aangemerkt. De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verklaring als belastend kan worden uitgelegd, omdat de heer naam bewoner niet heeft verklaard dat hij werkzaam is geweest bij het World Fashion Center. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de heer naam bewoner af, nu de rechtbank de verklaring van naam bewoner niet gebruikt voor het bewijs.
Met betrekking tot het verzoek om de heer naam 1 als getuige te horen geldt dat de rechtbank van oordeel is dit verzoek onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van het verzoek tot het laten verrichten van nader onderzoek bij de Kamer van Koophandel, is de rechtbank van oordeel dat hiervan de noodzaak evenmin is gebleken. De verdediging heeft onvoldoende aanknopingspunten gegeven om te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek dat reeds is verricht.
Bewezenverklaring
Schuldwitwassen
Strafoplegging
Taakstraf van 120 uur
Geldboete van €25.000
Voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar
Lees hier de volledige uitspraak.